De levendmakende Geest

J.C. Bette

Wie is de Heilige Geest voor mij?
Die vraag kan ik als gelovige beantwoorden omdat de Geest door het Woord in mijn hart en leven is gekomen. Daarbij is het onmiskenbaar zo, dat mijn denken, belijden en beleven jarenlang gestempeld zijn door de Evangelische geloofstraditie. Vanuit het nadenken over Evangelische theologie kom ik tot een zevental accentueringen of nadrukken over het werk van de Heilige Geest.

De werkelijkheid van de Geest
Voor het besef van velen is de Heilige Geest iets vaags of ongrijpbaars. Voor mij is Hij ‘God-meest-nabij’. In navolging van de Schrift belijd ik, dat de Geest concreet en nabij is in het werk van verlossing, maar ook in de schepping en de voortgang van cultuur en leven. Hij is immers de Geest van de Vader, de Schepper van hemel en aarde. Geleid door deze Geest word ik niet wereldvreemd of zelfs vijandig tegenover de schepping. Leven met en door de Geest leidt niet tot een in zichzelf gekeerde vroomheid, maar tot een nuchtere, op de praktijk van het leven gerichte benadering van het geheiligde leven.

In onze kringen wordt uitgezien naar en gesproken over ‘bijzondere geestelijke gaven’. Dit is een onjuiste aanduiding. Alle gaven van de Geest zijn ‘bijzonder’, dus niet alleen meer spectaculaire Geestesgaven als profetie, genezing door gebed, tongentaal, duiveluitdrijving e.a. De Geest schenkt niet slechts gaven, maar in de eerste plaats wedergeboorte en geloof, bekering en heiliging, geestelijke opwekking en verdieping, en zo de vrucht van een nieuw leven tot Gods eer. Het is dan ook niet zo dat het ontvangen van de gaven van de Geest dé remedie is tegen geestelijke lauwheid of luiheid (!) en dat we daarvan alleen of bij uitstek het heil voor de gemeente vandaag moeten verwachten. Alsof de gaven van de Geest heilzaam zouden zijn zonder de geloofsverbondenheid met Christus en de daaruit voortkomende vrucht van de Geest. De gaven van de Geest zijn voor de christelijke gemeente(leden) een dankbaar te ontvangen geschenk dat dient ten behoeve van het getuigenis van Jezus Christus in deze wereld. Het zijn gaven tot heil, eenheid en waarheid, waarmee de gemeente haar Heer kan dienen. Dit geschenk kan men niet ontvangen zonder de geestelijke vernieuwing die tot uiting komt in geloof, hoop en liefde. En voor deze vernieuwing hebben we de Heilige Geest nodig in zijn levendmakende, ontdekkende, wederbarende en heiligende werkingen. Het is onjuist om de tegenwoordigheid van de Geest alleen met uitzonderlijke ervaringen te verbinden. Dit is een valkuil voor charismatische bewegingen. Het onmiddellijke, het kennen van God van aangezicht tot aangezicht, is iets wat nog uitstaat! We leven nog uit geloof, niet in aanschouwen. Het gaat faliekant mis wanneer de onmiddellijke ervaring van God een streep voor heeft op het middellijke, het niet rechtstreekse. De fixatie op buitengewone vormen van Godservaring is de keerzijde van het moderne onvermogen om Gods aanwezigheid in het gewone leven te herkennen. De Geest mag ook niet worden uitgespeeld tegen orde en structuur, dienen en zorgen. Geestelijke vernieuwing mogen we nederig en afhankelijk verwachten, terwijl we dankbaar volharden in het bewaren van de zegen zoals deze ons in Woord en Geest zijn toevertrouwd. Het behoeft daarbij geen betoog dat we allerlei ‘nieuwe’ verschijnselen die van de Geest genoemd worden kritisch blijven bekijken en toetsten.

De ‘eenkennigheid’ van de Geest
Dezelfde Geest die zo breed en veelkleurig werkt in de aardse werkelijkheid is ook heel ‘eenkennig’ op Christus gericht. Het is de Geest bij de gaven waardoor Hij werkt uiteindelijk te doen om ruimte te scheppen voor het reddende heilswerk in Christus. De spits van het werk van de Geest is altijd de redding in Christus, de groei van toewijding, geloof en liefde en zo de eer van God. Heiliging, vernieuwing door de Geest, is daarom altijd herkenbaar aan de expliciete relatie tot Jezus Christus en tot het Evangelie.
In de Evangelische leer over de Heilige Geest staat de verborgen omgang met God in Christus centraal. Het gaat in het werk van de Heilige Geest in de kern om het leggen en versterken van de geloofsband, de persoonlijke relatie van de gelovige met de drie-enige God in Christus. Als het goed is, strekken we ons uit naar een dieper doorleefde kennis van en omgang met de drie-enige God. Ons geloof richt zich op de beloften van God, waarvan we de vervulling ontvangen door Christus Heer te laten zijn over ons leven. Het gaat om ervaren waarheid, om ‘waarheid in het binnenste’. Het is de waarheid en werkelijkheid van Gods genade die we door geloof ervaren. Dat wil zeggen de ervaring van een houvast in Christus, dat niet op onze eigen ervaring, maar op Gods beloften rust. De Geest dringt nooit en nergens Christus opzij! Sterker nog: de Geest stelt Christus centraal present! Door het geloof neemt God bezit van de gelovige en in zekere zin ‘bezit’ de gelovige (door de inwonende Geest) Christus en groeit hij in Hem. De Geest is de band waardoor Christus zich daadwerkelijk met ons verenigt.

Zonder deze vereniging door de Geest zal alles wat de Redder tot stand heeft gebracht voor ons van geen enkel nut zijn. Door de Geest wordt de Christus buiten ons tot de Christus in ons. De Geest is de innerlijke Leermeester zonder wie Jezus Christus ver van ons blijft in kennis of beschouwing die niets uitwerkt. Ons geloof komt slechts tot rust door de zaligheid buiten zichzelf in Christus te zoeken. Waar deze innige gerichtheid op Christus aanwezig is, kan aandacht voor de gaven van de Geest nooit leiden tot verflauwing van de relatie met Hem.

Deze eenkennige gerichtheid op Christus laat verder geen ruimte voor het gloriëren van de vrome of Geestvervulde mens. Wie naar geestelijke vernieuwing verlangt, moet al te grote nadruk op het uitzonderlijke en het individuele vermijden, en de opbouw van de gemeente zoeken in de middellijke weg (van de gewone dingen). Het is een dwaalweg om te jagen naar allerlei charismatische ervaringen op zichzelf, losgemaakt van het enige doel waartoe de Geest gaven uitdeelt, namelijk de opbouw van de christelijke gemeente tot eer van God en redding van de zondaar. Paulus corrigeert in 1Korintiërs 14 de grote nadruk op de gave van tongentaal (klanktaal), omdat mensen hiermee omgingen voor eigen eer en louter eigen stichting en uit het oog verloren dat de charismata voor de opbouw van de gemeente bedoeld zijn. Vandaag zien we opnieuw hoe ‘sterk charismatisch bevlogenen’ zichzelf beschouwen als een kopgroep die ver voor de goegemeente uitgaat. Daarmee tonen ze aan de voornaamste gave van de Geest, die van de liefde, nog al te zeer te missen! Bovendien lijkt het hun niet in de eerste plaats om Christus te doen te zijn en om de eer van God, maar om de eigen bediening of bijzondere ervaring en daarmee bedroeven ze mogelijkerwijs zelfs de Heilige Geest.

De innigheid van de Geest
In de Evangelische beweging valt de expliciete aandacht voor de ervaringskant van het geloof op. Geloven is kennen én vertrouwen. Dat heeft zeker te maken met ons verstand, maar beslist niet alleen. Het raakt ons helemaal, alle aspecten van ons menselijk wezen. Geloofsleven vervult en doortrekt ons mens-zijn, zoals gist een heel brood doordesemt. Er zit in de huidige aandacht voor geloofservaring binnen de christelijke kerken en gemeenten iets cultuurbepaalds. Dat moet ons extra waakzaam doen zijn. Tegelijkertijd moeten we niet vergeten dat hetzelfde cultuurbepaalde geldt voor de decennia lang overheersende sterke beklemtoning van het rationele. Is het accent op de ratio, het verstandelijk beamen en doorzien van geloofswaarheden, niet een tijdlang veel te eenzijdig aanwezig geweest? We kunnen mijns inziens positief-kritisch inspelen op de openheid van de belevingscultuur voor het spirituele. Dat kan door opnieuw aandacht te vragen voor bijbelse, christelijke spiritualiteit, voor het leven van de verborgen omgang met God, voor geloofservaring in de goede zin van het woord. De relatie met God wordt altijd persoonlijk hersteld, niet collectief. Juist in het massale dreigen als het om geestelijk leven gaat wel degelijk gevaren zoals manipulatie en groepsdwang.
De mens wordt zondaar voor God, nieuwe schepping in Christus en pelgrim naar de eeuwigheid. Hier gaat het om een ‘spiritualiteit met inhoud’ die ook voor mensen van vandaag relevant is. Juist vanuit een persoonlijke relatie met de levende Christus door de levendmakende Geest kunnen we het Evangelie communiceren in ontmoetingen van hart tot hart. De geloofservaring daarmee stempelt de getuige. Ik spreek niet afstandelijk over een theoretische waarheid, maar beleef Jezus als de Waarheid en het Leven en lééf dan ook zelf de Waarheid. De Geest zorgt ervoor dat Christus in meer en meer van mijn bestaan gestalte aanneemt en dat ik zo voor mijn medemensen transparant word tot op Hem. Een gelovige gaat als het goed is op (veel van) Jezus lijken…
Aandacht voor het werk van de Geest komt nooit in mindering op de centrale plaats van Jezus Christus in theologie, prediking en geloofsbeleving. Gebeurt dat wel, dan komt de mens met zijn ervaringen in het middelpunt te staan, wat veel gebeurt vandaag de dag. In plaats van Christus en zijn werk, dat zonder ons voor ons is volbracht en vervolgens ook in en door ons wordt volbracht. Het gaat erom Gods grote daden te verkondigen en niet onze bijzondere ervaringen uit te stallen of aan te prijzen! Eenvoudige gehoorzaamheid aan het Woord van God en doen wat goed is, is meer waard dan een of andere geestelijke kick te ervaren (hoe bijbels/vroom ook voorgesteld). Er mag dan ook geen sprake zijn van geestelijke naïviteit waarin geen oog is voor het gevaar van een eenzijdige nadruk op spirituele ervaringen die niet aan het onverkorte bijbelse getuigenis getoetst worden. Of ervaringen die voortkomen uit allerlei oneigenlijke motieven, waarbij niet de eer van God, de kennis van Christus en de opbouw van de gemeente centraal staan. Er doen zich helaas allerlei misstanden en misvattingen voor die onder de dekmantel van de Heilige Geest worden aangeprezen. De duivel verwart door het na-apen van het goede van God. Tongentaal en profetie zijn legitieme gaven van de Geest. Maar ze kunnen wel degelijk ook een andere, verkeerde bron hebben. Gebedsgenezing kán gepaard gaan met mensverheerlijking, geldklopperij en allerlei vormen van boerenbedrog en bijgeloof! Zeker als het door mensen wordt geïntroduceerd die wij niet kennen als betrouwbaar, dienen we waakzaam te zijn en zal de leiding van de christelijke gemeente waarschuwen! De zogenaamd geestelijke mens verheft zich heel gemakkelijk boven de eenvoudige gehoorzaamheid aan de Schrift. De duivel is de vijand van balans, matiging en eenvoud (John Stott). De Geest dient en bouwt nu juist door zulke zaken!

De herkenbaarheid van de Geest
Met het bovenstaande is ook meteen duidelijk geworden dat de Geest herkenbaar is en daardoor betrouwbaar. Ik voel mij nauw verbonden met de gedachte principieel en standvastige weerstand te bieden tegenover iedere tendens in de richting van ondermijning van het beginsel van Sola Scriptura, door de Schrift alleen. We moeten niet blind zijn voor het gevaar van relativering van het spreken van de Schrift. Geloofservaring zou in strijd met haar eigen wezen zijn, als zij een hogere weg zocht dan het aangewezen zijn op het Woord! Het is een zaak van geloof en van een zuiver zicht op de ervaring om het ontvangen van ‘hogere kennis’, het rechtstreeks horen van Gods stem of het rechtstreeks spreken door de Geest juist niet als het ideaal van christelijke ervaring te zien. Integendeel, zodra de ervaring niet meer leeft van het gelovig horen naar de Bijbel, maar hoger wil stijgen dan het eenvoudige geloof, eindigt zij lager! Iedere principiële of praktische relativering van de Schrift is letterlijk ‘uit den boze’. Een eenvoudig, nuchter beroep op wat geschreven staat, legt al gauw bij op ervaring en beleving gerichte mensen minder gewicht in de schaal dan een openbaringswoord dat ‘direct vanuit de hemel’ of ‘van de Geest’ wordt ontvangen. Maar als een dergelijk woord door een zichzelf zo noemende profeet wordt uitgesproken en als een profetenwoord ‘persoonlijk wordt toegediend’ (soms onder handoplegging en zonder dat de zogenoemde profeet de persoon kent), is voorzichtigheid werkelijk geboden. De Geest spoort ons namelijk nergens aan om uit alle macht nieuwe, buitenbijbelse openbaringen na te jagen als een doel in zichzelf of als een kenmerk van oprecht geestelijk leven. Zeker wanneer we de bron niet kennen van waaruit de ‘profeet’ spreekt, dienen we vanwege ons eigen innerlijke bestwil zeer gereserveerd te zijn. De tijd zal het leren of een profetenwoord waar is. Als het waar is, zal het resultaat in het leven van de ontvanger Jezus verheerlijken in dankbaarheid, de gemeente opbouwen door dienstbaarheid en de mensen die zorg en hulp nodig hebben zullen door hem of haar die gezegend werd geholpen worden in eenvoud.
Niettemin kan de Geest profetische verlichting schenken ter ondersteuning van de gemeente aan de fronten waar zij staat. Zulke dappere profetie was bijvoorbeeld in de negentiende eeuw het getuigenis van Groen van Prinsterer, Da Costa, Kohlbrugge en anderen, in de twintigste eeuw het getuigenis van de kerk tegen het nazisme en antisemitisme, tegen rassendiscriminatie en ongebreidelde wapenwedloop, tegen godslastering en ontwaarding van het menselijk leven, tegen horizontalisering en politisering van het evangelie, tegen de goedkope genade en de oppervlakkigheid van het cultuurchristendom. Ook in de eenentwintigste eeuw zijn we om déze profetie dringend verlegen! Laten we niet alles wat zich zo aandient ‘profetisch woord’ noemen, maar voorzichtig en nuchter zijn.

Het weloverwogen en luisterend omgaan met de Bijbel en het leven uit de rijkdom van doop en avondmaal, dat zijn de treden van de ladder waarlangs de Geest naar mensen afdaalt en ons zegent. Aangezien de Geest de werkelijkheid van de lichamelijk geïncarneerde Christus representeert, heeft Hij een bijzondere affiniteit met het gewone, lichamelijke. De Geest is God in zijn genadig en zegenend onderhouden van zijn lichamelijke, stoffelijke schepping. De grondregel is dat we God niet in zijn onverhulde majesteit mogen zoeken. Het gaat telkens weer om de tegenstelling tussen antropocentrisch (de mens als het middelpunt) of theocentrisch (God als het middelpunt), de lijn van beneden naar Boven of de lijn van Boven naar beneden, de mens met zijn vrome streven centraal of God die zondaren zoekt, terechtbrengt en zegent in het middelpunt. Het werk van de Geest is gebonden aan uiterlijke tekenen, maar is daarin zeker niet opgesloten. Het werk van de Geest herschept radicaal en omvattend, zowel het geestelijke als het lichamelijke (Rom.6-8). Dit alles onderstreept de fundamenteel kritische houding tegenover alles waarmee de vrome mens zelf komt aandragen en de even radicale onderwerping aan wat ons in de Schrift van Gods wege wordt aangezegd en toegesproken.

Overigens mogen we bij de uitleg van de Bijbel de hermeneutiek niet overslaan. Dat wil zeggen dat we ons rekenschap moeten geven van principes die bij de juiste uitleg en vertolking in het geding zijn. Een van die principes is, dat we Schrift met Schrift vergelijken en een tekst steeds uitleggen vanuit de wijder wordende context. Ook zullen we niet klakkeloos of zoals het genoemd wordt ‘biblicistisch’ de Bijbel mogen lezen als een verzameling tijdloze teksten. We mogen de uitdaging om het ‘toen en daar’ gegeven Woord ‘hier en nu’ te vertolken, niet overslaan. Wanneer we in Marcus 16 lezen dat de verkondigers van het evangelie slangen zullen opnemen zonder dat hun dat zal schaden, gaan we natuurlijk niet expres giftige slangen opzoeken om die belofte in vervulling te kunnen laten gaan. We zouden daarmee lelijk te pas kunnen komen! Wanneer in Korinte ten tijde van Paulus door velen in tongentaal gesproken wordt, betekent dat nog niet zonder meer dat een gemeente iets essentieels mist als daar geen tongentaal voorkomt! Wanneer in Jakobus 5 wordt gesproken over een bepaalde vorm van pastoraat aan zieken met gebruikmaking van voorbede en oliezalving, dan behelst dat nog niet de gedachte dat de kracht van het gebed min of meer afhankelijk zou zijn van het uitvoeren van een bepaald ritueel. Een biblicistische benadering probeert de Heilige Geest aan banden te leggen, alsof Hij volgens bepaalde methoden en rituelen zou móeten werken en zonder die methoden en rituelen niet zou kunnen werken. Zo vindt er een onjuiste fixatie op uiterlijke handelingen en vormen plaats. Meestal is een dergelijke benadering trouwens niet consequent. Er wordt bijvoorbeeld niet gepleit voor herinvoering van voetwassing (Joh.13) of de heilige kus (1 Kor.16:20). Soms wordt verdedigd dat we Jakobus 5:14 letterlijk moeten volgen, maar vindt men het geen punt dat vrouwen in de eredienst geen hoofdbedekking dragen, in strijd met de létter van de voorschriften van de apostel in 1 Korintiërs 11 (het omgekeerde komt overigens net zozeer voor: wél strikt vasthouden aan 1 Kor. 11 maar niet aan Jak. 5). Gelet op zulke willekeur in het beroep op de Bijbel is de noodzaak van hermeneutische bezinning zonneklaar.
De bemiddeling van Gods woord en liefde door de Geest is wel gebonden aan het Woord, maar niet beperkt tot het verbale. Het is van belang voortdurend aandacht te geven aan ondersteuning van het Woord in doop en avondmaal alsook in het kringenwerk, de onderlinge zorg en het pastoraat van de gemeente. Zonder bezwaar kan gebruikgemaakt worden van bijbelse vormen als voorbede, handoplegging en ziekenzalving, mits dit niet met ‘bijgeloof’ gepaard gaat. De handoplegging is een zinvol gebaar, waarmee Gods presentie wordt uitgedrukt, zonder dat dit in de magische sfeer wordt getrokken! Olie is in de Schrift een symbool van Gods Geest. Door middel van de zalving wordt onderstreept dat de zieke biddend wordt opgedragen aan God. Er wordt gebeden om de aanwezigheid en werking van de Geest, opdat Hij in de zieke zou werken en hem of haar zou gezond maken en ondersteunen. De uitkomst is hoe dan ook voor Gods rekening als wij bidden: ‘Uw wil geschiedde’.

De verborgenheid van de Geest
Ik opende met de gedachte: God is ons door de Geest het meest nabij. Toch is Hij als de Verborgene bij ons. Het heil is ophanden, maar we hebben het heil niet in handen. We staan in een gebroken schepping, terwijl het werk van de Geest in ons nog stukwerk is. Wanneer we leven uit de Geest is er geen plaats voor gearriveerdheid. Daarom kan ik niet uit de voeten met de idee van een ‘second blessing’ (wat dan een speciale ‘doop met de Geest’ zou zijn), wanneer daardoor sommige christenen naar zeggen op een hoger niveau zouden worden getild, zodat ze niet meer dagelijks in nederigheid hun zonden hebben te belijden aan de voet van het kruis, en ook niet meer dagelijks behoeven te strijden met hun zondige aard. Voor mij is de roep van Paulus in Romeinen 7:24 (‘ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?’ een blijvend hoorbare basstem in de symfonie van het nieuwe leven door de Geest. De rechtvaardiging van de goddeloze is voor de gelovige in deze wereld nooit een gepasseerd station. Het blijft de kern van wat de Geest ons leert. Ik schiet af en toe toch weer hopeloos tekort en maak het nooit helemaal waar wat God van me vraagt. Maar nochtans neemt de Here mij aan tot zijn kind en erfgenaam. Altijd is er weer die ‘vreemde vrijspraak’ en dat schuilen achter Jezus. Wij die geloven hebben de nieuwtestamentische heilsfeiten als basis en dat is een geweldige rijkdom. Toch blijven we pelgrims onder het kruis. ‘Voorwaar, dit is geen einde nog. Maar een voorgoed begonnen begin’ (Martinus Nijhoff).

Wie wil vooruitgrijpen op de grote toekomst is als Maria Magdalena op de Paasmorgen, tot wie Jezus spreekt: ‘Houd Mij niet vast!’ (Joh. 20:17). Pasen is geen punt, maar een dubbele punt. Pasen heft het kruis niet op, maar opent wél het perspectief op volkomen overwinning! Geloven is niet gearriveerd zijn, maar achter Hem aangaan die ons roept en die ons voorgaat op de weg van vertrouwen en van gehoorzaamheid. Leven vanuit de werkelijkheid van Pasen is licht zien in de duisternis, leven vinden midden in de dood, kracht krijgen onder het kruis. Er is geen aanleiding voor een overwinningstheologie! Dat zou radicaal eenzijdig zijn. De Geest zucht immers hier beneden in een nog altijd gebroken schepping en in ‘de strijdende Kerk’. De drie-enige God is nog niet aan het eind van zijn werken. Het is in Christus nog niet allemaal klaar. De gemeente rekent met de eeuwigheid en verwacht de toekomst van Christus. Dit leven mogen we gebruiken en genieten onder het gezichtspunt dat het niet het laatste en het hoogste is. Het gaat in ons leven om een vreemdelingschap die niets af doet aan onze verantwoordelijkheid. De christelijke gemeente ontspoort, wanneer zij te eenzijdig vanuit Pasen en de overwinning denkt. Zij dient zich telkens weer van triomfalisme te bekeren zodat wij ons werkelijk delend in de aan Israël geschonken verwachting uitstrekken naar de komst van het Koninkrijk van God. Om het met C. van der Kooi te zeggen: Christelijke theologie heeft de taak het gapende gat van de onvolkomenheid open te houden en niet door de specie van de esoterie of de hedendaagse ervaring te laten dichtsmeren.’

De voor-lopigheid van de Geest
Maar wanneer dit alles gezegd is, blijft toch staan dat er ook die andere kant is, het delen in de kracht van Pasen, het door de Geest opgewekt zijn tot een nieuw leven. God gaat door vanuit Pinksteren en betrekt ons bij dat voortgaande werk in de kracht van de Geest. Zo staat het leven van de christen tegelijkertijd in het teken van Goede Vrijdag én van Pasen. Het heil is in Christus een voltooid tegenwoordige tijd, het is tegelijkertijd voor ons toekomende tijd, maar het werkt door in het heden. Dat heden is gevuld met de kracht van de Geest. Er is niet alleen de voorlopigheid van de Geest vanwege het ‘nog niet’, er is ook de voor-lopigheid van de Geest vanwege het ‘nu al wel’. Let op het verbindingsstreepje bij voor-lopig. De Geest loopt als ‘Eersteling’ en ‘Onderpand’ op de toekomst vooruit! Hij zorgt voor het heden van de toekomst. De veelvoudige vrucht van de Geest gaat zich vertonen. Te midden van veel onheil en veel onheiligs is het heil present! De vrucht en de gaven van de Geest zijn tekenen van de opstandingskracht van Christus die ons door zijn Geest opwekt tot een nieuw leven. We gaan meer en meer het heil beleven dat we in de doop beleden hebben: ‘met Christus gestorven en begaven door de doop in de dood, maar ook één plant met Hem in de opstanding’(Rom.6). Hoe rijker we uit Christus’ volheid de zegen ontvangen, hoe armer we ons weten in onszelf als bedelaars aan de Bron! Dit is principieel in christelijk geloven!

In de discussies over de gaven van de Geest worden de aanduidingen ‘theologie van het kruis’ en ‘theologie van de glorie (heerlijkheid)’, meer dan eens gebruikt. De eerste term is bepaald niet eenduidig en de tweede wordt eigenlijk uitsluitend in negatieve zin gehanteerd. Het begrippenpaar roept een onvruchtbaar dilemma op, terwijl het juist zaak is om te laten zien dat we tegelijkertijd delen in kruis, opstanding en verheerlijking van Christus. Wij mogen met onze mond het halleluja zingen, als tenminste onze oren niet doof zijn voor de noodkreten van mensen die lijden door onrecht en vervolging. De blijdschap in de Geest verdringt als het goed is het zuchten niet, het zuchten van de schepping, van ons als gelovigen en van de Geest zelf (Rom. 8:19-26). Aandacht geven aan gaven als genezing op gebed en bevrijding van demonie dient daarom gepaard te gaan met erkenning van de blijvende gebrokenheid waarin wij leven. Wie de gave van de genezing op eenzijdige wijze centraal stelt, verliest uit het oog dat we nog steeds in een gebroken werkelijkheid leven, waarin we geroepen zijn tot kruisdragen. De gave van genezing op het gebed is een van de manifestaties van de presentie van de levende Christus in onze werkelijkheid. Een andere manifestatie is dat de Geest van Jezus geduld en overgave schenkt aan zieken en aan stervenden.

De soevereiniteit van de Geest
Levend uit de Geest word ik steeds meer bedelaar. Mijn geestelijke groei is groei in ontvankelijkheid. Ik doorleef dat de Geest betrouwbaar is en tegelijkertijd vrij en soeverein in de vervulling van Gods beloften. Het is volgens Efeze 5:18 niet zo dat wij onszélf kunnen vullen met de Geest. Het is evenmin zo dat we lijdelijk moeten wachten op de vervulling met de Geest. We worden opgeroepen in afhankelijkheid van de Geest open te staan voor de doorwerkende invloed en vervulling met de Geest. Zoals we onze verantwoordelijkheid hebben om ons niet te laten benevelen door overmatig gebruik van alcohol, zo dragen we evenzeer verantwoordelijkheid ons wél te laten vullen met de Heilige Geest van Jezus. Het kan zijn dat de waarschuwing van de apostel tegen beneveling door alcohol op pogingen wijst om zelf een soort ‘geestvervoering’ op te wekken (via drank of modern via drugs of massa-invloed). Maar dat zou wijzen op een eigenmachtige greep naar de Geest. Daartegenover staat dat wij voor wat betreft ons leven in de Geest geen lijdelijke houding zullen hebben, maar een open, verwachtingsvolle afhankelijkheid.

We zijn op dit punt niet geholpen met activisme. Waar eigenmachtig omgaan met de Geest de kop op steekt (b.v. als mensen denken de Geest te kunnen dirigeren en manipuleren), dient het ontmaskerd te worden! Als ranken in de Wijnstok Christus kunnen we immers zonder Hem niets doen. Maar waar wij blijven in Hem en Hij blijft in ons, daar dragen we veel vrucht. De vraag is wel: zou dat niet meer vrucht kunnen zijn dan ons persoonlijk geloof en het leven van de gemeente vandaag de dag te zien geeft? In geloofsgroei opent de Geest onze ogen steeds meer voor de rijkdom van Jezus Christus. Het blijft genade, maar daarbij past wel geestelijke groei (in trouwe liefde en dienstbaarheid aan de wil van God). Leven door de Geest is leven met Christus, het is leven in liefde met God en zo ook groei in de genade en in de kennis van onze Heer en Redder, Jezus Christus’ (2 Pet.3:18).

Ontvankelijkheid aan onze kant correspondeert met de oppermacht van God aan de kant van de Heilige Geest. Ontvankelijkheid is een sleutelbegrip als het gaat om geestelijke groei. Het gaat om de bereidheid en het vermogen om Jezus Christus werkelijk te ontvangen in de diepte en de concreetheid van ons menselijke bestaan en onze ervaring. Deze bereidheid wordt door de Geest gewerkt, maar dan is zij er ook! Onze bevrijde wil gaat willen wat God wil. God stemt dat geven (van de Geest, het geestelijke leven en de gaven) af op onze ontvankelijkheid. En soms moet de Here eerst meer ontvankelijkheid in ons bewerken, voordat Hij meer van zijn zegen aan ons kwijt kan. In nuchterheid en bescheidenheid mogen wij ons uitstrekken naar de krachtige doorwerking van de Geest. Wie met een vingerhoedje naar de fontein komt, ontvangt minder dan wie met een teil komt. Waar geestelijk leven is, daar is ook groei. De kleinste gelovige heeft in Christus alles. En toch zal gezond geestelijk leven genade op genade ontvangen uit de volheid die in de Here Jezus is (Joh.1:16). De schatten van het heil worden in de weg van geloof steeds meer zich toegeëigend. Wat door en in Christus geschonken is, wordt vanwege het ontvankelijke geloof steeds meer doorleefd. En die doorleving leidt tot heiliging, tot vrijmoedig getuigenis, tot toewijding en geestelijke vruchtbaarheid. Het gaat niet om allerlei extra of bijzondere, laat staan opvallende ervaringen. Het gaat om 1evend geloof, om bezieling vanuit Jezus Christus zelf: dat is vervulling met de Heilige Geest. Zo kunnen we midden in de samenleving en in de cultuur aanwezig zijn met het heil van en de zegen in Hem, als leesbare brieven.

De keerzijde van deze medaille is dat er bij mij van geestelijke groei geen sprake kan zijn, wanneer ik meen zelf te kunnen pakken wat ik nodig heb, zonder te wachten (niet lijdelijk afwachten, maar intens verwachten) op de Here. Het koninkrijk van God is geen supermarkt met zelfbediening. De Bijbel leert ons: ‘Wacht op de Here, wees sterk en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op de Here’ (Ps. 27:14).

Erkenning van de soevereiniteit (de niet tegen te werken kracht) van de Geest houdt ook in dat we niet zomaar en zonder meer in onze tijd of ‘gedirigeerd’ van onze kant op tijd en plaats alle en dezelfde wonderen en tekenen moeten verwachten zoals die zich voordeden tijdens Jezus’ omwandeling op aarde en tijdens het optreden van de apostelen. Hoe immens groot de hongersnood in vele delen van de wereld ook is, ook christelijke predikers verwachten geen wonderbare spijziging. Het gaat er niet om dat zoiets niet mogelijk zou zijn in onze tijd. Uiteraard is God nergens aan gebonden, alles is mogelijk en de Here is niet veranderd. Maar de wonderbare spijzigingen hingen blijkbaar direct samen met Jezus’ verkondiging in die unieke periode van zijn bediening op aarde. Het is ons als gelovigen en de christelijke gemeente eenvoudigweg niet beloofd dat zulke wonderen opnieuw zullen optreden en daarom moeten we er ook niet op rekenen dat het gebeuren zal. Wel rust op ons de plicht en opdracht van onze overdaad aan anderen uit te delen! Hetzelfde geldt voor wandelen op het water. Het is pedagogisch onjuist in kinderliedjes net te doen alsof dit tot onze mogelijkheden behoort (als je maar gelooft…). Dat historische gebeuren kende een unieke verkondigende spits: namelijk de afkondiging van de heerschappij van Jezus over de machten van dood en duisternis. Het zou werkelijk een verkeerde bijbeltoepassing en geheel onverantwoord zijn te beweren dat de door de Geest geleide mens vandaag hetzelfde zou moeten kunnen doen.

Minder duidelijk ligt het ten aanzien van de wonderen die de apostelen mochten doen tijdens hun bediening. We moeten inderdaad verdisconteren dat de apostolische tijd een heel bijzondere grondleggende periode voor de gemeente van Jezus Christus was. Het is de gemeente niet beloofd, dat zij op haar wegen te allen tijde met evenveel wondertekenen wordt ondersteund als in die begintijd. De bijbelse wonderen en tekenen mogen echter anderzijds niet opgesloten worden in een bepaalde heilshistorische periode zoals dat in de bedelingenleer en in de streeptheologie gebeurt. In de wonderen komt tot uiting dat het koninkrijk en het heil van God alomvattend zijn. Het gaat niet alleen om de vergeving van de zonden, maar ook om heling en herstel van het gebroken en geschonden leven. Het gaat ook nu nog om de bevrijding uit de machten van duisternis, demonie en dood. Wonderen zijn tekenen en zegelen van Gods Rijk. In het wonder ontvangen we al een voorproefje van zijn grote toekomst. Sterker nog: ze laten zien dat Gods toekomst nu al begonnen is sinds Goede Vrijdag en Pasen! Wonderen en tekenen geven als in een flits iets te zien van het (nu nog) voor een groot deel verborgen, maar wel degelijk reële (en dus werkelijk al wel aanwezige) koninkrijk van God.

Christus heeft beloofd dat het zijn christelijke gemeente aan niets zal ontbreken om haar getuigende werk te doen tot aan de jongste dag. Het is normaal dat de Geest tekenen doet meekomen bij de gang van het Evangelie door de wereld. Ook vandaag de dag hoeven we niet gek op te kijken als in de kring van christenen met regelmaat de Geest zich soms op een indrukwekkende manier manifesteert in en door mensen. Dat er wonderen te melden zijn, en zieken genezen op gebed. Dat mensen zo veranderen, dat je ze bijna niet meer terug kent. Dat relaties herstellen, waar je dat niet meer voor mogelijk had gehouden! Het ontvangen van Christus in onze innerlijke leven, in onze relaties en onze lichamen, maakt het leven weer gezond. Daarmee is echter niet gezegd dat gelovigen of de gemeente elk afzonderlijke charisma maar kunnen ‘claimen’ omdat ze denken het nodig te hebben. Laten we vertrouwen op de beloften van Christus, dat Hij zijn gemeente tot de jongste dag zal toerusten met alle nodige geestelijke gaven met het oog op onze opdracht in de wereld. Nergens limiteert het Nieuwe Testament ten principale de geldigheid van de geestesgaven, evenmin als er een grens wordt gesteld aan de opdracht om Jezus’ getuigen te zijn en de strijd tegen de machten der duisternis te voeren, totdat Hij komt. Zo geldt bijvoorbeeld dat evenmin als de zendingsopdracht in Marcus 16 gelimiteerd en tijdgebonden is, de beloften van Gods bijzondere ondersteuning en bekrachtiging tijdens de uitvoering van deze opdracht beperkt zijn. Gelukkig maar! De missie van het Evangelie mag mede door ons voortgang hebben!
Een aparte vraag is die naar de contextuele bepaaldheid van de geestesgaven. Zouden we niet intenser moeten kijken naar nieuwe gaven van de Geest (of oude gaven in nieuwe gestalten) die samenhangen met de nieuwe situaties waarin de gemeente in de eenentwintigste eeuw verkeert? Kunnen we niet een blinde vlek ontwikkelen voor nieuwe eigentijdse charismata door ons blind te staren op de in de Bijbel genoemde Geestesgaven?
Wij krijgen de Geest (gelukkig) nooit in onze greep, maar we mogen wel weten waar wij aan toe zijn en waar Hij met ons heen wil. Terecht is er gewezen op de heilshistorische context waarbinnen de gaven van de Geest geplaatst dienen te worden. De gedachte is: ‘Wat onze God bedoelde bij de schepping, wat Hij herstelde in Jezus, en zal voltooien bij de wederkomst, dat wil Gods Geest in ons werken en versterken.’ Door deze heilshistorische plaatsbepaling, in samenhang met de grote werken van God (Hand. 2:11) worden twee misverstanden ten aanzien van de gaven van de Geest bij de wortel afgesneden: ‘De Geest is er niet voor de aardigheid, maar om Gods plan uit te werken’ en ‘de gaven zijn niet los (van Christus als Gever en Doper in de Geest) verkrijgbaar’. De Geest is Gods voorschot op de eindtijd, wanneer we weer voluit mens zullen zijn voor zijn aangezicht, zoals het bij de schepping was bedoeld. Door het geloof in de Here Jezus Christus is dit gave mens-zijn al principieel gerealiseerd. Het wordt in ons dagelijkse leven uitgewerkt. Wat mij betreft met dit verlangen, dat wij leven tot eer van God, zegen voor de mensen, in dankbaarheid voor zijn liefde en genade. God alleen de eer!

 

Kernwoorden:
gaven, Heilige Geest
 
Beschikbare downloads: