Wie is God? Waar is God? Bestaat God wel? Altijd opnieuw wordt naar God gevraagd. Altijd opnieuw wordt aan God getwijfeld. Altijd opnieuw wordt God geloochend. Altijd opnieuw is om God geworsteld, in God geloofd, tot God gebeden.
Eén ding vooropgesteld: Een mens moet niet onder dwang in God geloven. Onze vraag is: mag men in God geloven? In de zin van: kan je het verantwoorden in God te geloven. Dit artikel probeert op die vraag antwoord te geven.
Er bestaan in onze tijd genoeg mensen die wel geloven in het bestaan van een God (of op zijn minst in een ‘hoger wezen’), maar in de praktijk van hun leven daar niets van laten blijken. En bestaan er niet omgekeerd veel mensen in deze tijd, die niet in het bestaan van God geloven, maar in de praktijk zo leven, alsof Hij bestond? Daarom zal er een ondubbelzinnig antwoord gezocht moeten worden op de vraag: Als God bestaat, verandert er dan iets voor de levenswijze van de mens of niet? Wij die geloven geven natuurlijk ondubbelzinnig het antwoord: ja, er verandert wel degelijk iets. Of beter gezegd: alles verandert door het bestaan van God. Maar daarmee zijn gelovige mensen niet automatisch betere mensen. We doen wel een geloofsuitspraak die heel ons leven zou moeten kleuren.
Als God bestaat, is het nog niet vanzelfsprekend dat wij Hem kennen. Hier willen we onze zoektocht beginnen, in het nadenken over de wijze en de wegen waarop wij God kunnen kennen. Het is steeds weer verrassend te ontdekken dat het, wanneer het over God gaat, niet blijft bij kennis van het verstand, maar we raken hier aan de Bron van het leven.
En dat merk je…
Het kennen van God
1.a Leer en leven
De term die onze zoektocht samenvat is: theologia, dat in zijn oorspronkelijke betekenis zegt dat het hier gaat om ‘theoretisch en persoonlijke kennis van goddelijke zelfopenbaring, die leidt tot een voor het leven als mens onmisbare wijsheid en onderscheidingsvermogen.’ Een theoloog is iemand die nádenkt en met eigen woorden weergeeft wat de bijbel verkondigt over de openbaring van God. Hij probeert, omdat hij in JezusChristus gelooft, met eigen woorden na te zeggen wat de bijbel hem voorzegt. Natuurlijk is het daarbij belangrijk voeling te hebben met het huidige leefklimaat, zeg maar de cultuur van onze tijd. Maar dat mag niet ten gevolge hebben dat we het denken van onze tijd tot maatstaf verheffen van wat nog wel en wat niet meer geloofd kan worden. Dan krijg je een aangepast Evangelie dat niet meer het bijbelse Evangelie is. Dan ben je ook niet langer theologisch bezig, omdat je in je nadenken de mens als maatstaf neemt. Wij willen in dit artikel zoeken naar de geloofskennis van het aan ons geopenbaarde geheimenis van God. Alleen God zelf kan in ons mensenleven ruimte scheppen dat wij Hem kennen, aanbidden, loven en danken.
Wanneer wij op zoek gaan naar wegen om God te leren kennen, gaat het daarbij niet om alleen kennis van het hoofd, maar zeker ook van het hart. Wat we zoeken en vinden, zal doortrokken zijn van een persoonlijk kennen van God en van de dingen van God. Dit artikel verbindt dan ook de theologie met de spiritualiteit, zeg maar het kennen van God met de omgang met God. U zult merken dat het elke keer weer een keuze en een belijdenis van ons vraagt om op deze manier met God bezig te zijn. De christelijke ontmoeting met God is altijd levensveranderend. Johannes Calvijn (1509-1564) zei al dat God kennen betekent veranderd worden. Echte kennis van God leidt tot aanbidding. God kennen is door God veranderd worden! Wanneer iemand afstandelijk of zelfs oneerbiedig over het kennen van God spreekt, is dat net zo onrealistisch als wanneer iemand afstandelijk over zijn geliefde spreekt. Zulk spreken en doen komt je niet ten goede.
In de klassieke betekenis van het woord is theologie een ‘in het hart gevoelde kennis van goddelijke zaken’, dus zoals gezegd iets dat het hart en het denken aanraakt. Het heeft te maken met de objectieve inhoud van het christelijke geloof en met het subjectieve zichzelf aan de God in wie je gelooft toevertrouwen. Men noemt dat wel de fides quae creditur en de fides qua creditur ofwel het geloof dát we inhoudelijk geloven, de dingen die we geloven, en het geloof waarméé we geloven en ons daadwerkelijk toevertrouwen aan de God in wie we geloven. De christelijke manier van geloven behoort dus rationeel en relationeel te zijn: het is iets dat gekend wordt, maar dat daardoor je leven vorm en inhoud geeft, je een doel om voor te leven geeft en een richting voor je werk. Het is van groot belang aan deze beide elementen van ons geloof gehoor te geven. Wie God (beter) wil leren kennen, zal in dat proces bereid moeten zijn om zichzelf te geven en te veranderen.
Twee gevarenzone’s
Er is dus plaats voor een systematische doordenking van de inhoud van het christelijke geloof. Het geloof kan niet zonder de serieuze overweging. Eigenlijk zouden we moeten (durven) zeggen: wanneer de christelijke gemeente niet wil óndergaan in de verzoeking om haar Godsbeeld aan te passen aan de smaak van de eigentijdse mens en daardoor haar identiteit verliezen, dan heeft zij tot taak de waarheid van het Evangelie in de breedte en de diepte te doordenken en te belijden. Dit roept ons Evangelischen op tot diepgaander bijbelstudie!
Wie dit vergeet, verschraalt tot een levensgevaarlijke magerte, waardoor je zo licht wordt dat je gaat zweven… Het geloof houdt in die weg op het laatst niets meer in en heeft niets meer om het lijf; niets houdt je meer tegen om van alles en nog wat te geloven, tot je niets meer gelooft. Wat je overhoudt is een leeg testament zonder waarde…
Wie echter alsmaar meer bijbelse kennis vergaart, maar vergeet die kennis toe te passen wordt zo zwaarwichtig, dat de opgeblazenheid de omgang met anderen in de weg staat . Niet goed…
De ‘godgeleerde’ gaat dan boven de anderen zweven. Je raakt zo verwikkeld in intellectuele nuances dat je de andere mens uit het oog verliest en in je eentje de zon tegemoet zweeft, tot de ballon knapt. Een voorbeeld: wat heb je eraan hoogdravend over de Drie-eenheid te disputeren als je geen nederigheid kent en dus de Drie-eenheid niet kunt behagen? Het zijn niet onze prachtige en verheven woorden die je rechtvaardig of heilig of door God geliefd maken, maar een gelovig en deugdzaam leven. Aan kennis heb je niets zonder genade en liefde. Wat je overhoudt is ijdelheid, lucht en leegte (Pred.1:2).
Weten en kennen
Kennis van en aan God hebben is niet waardevrij. Het is hartskennis of het is geen kennis. Je kunt wel zonder enige waarde iets weten over God, maar daarmee ken je Hem nog niet. Het verstand wordt bij het echte kennen van God ten volle ingeschakeld doordat het verlicht wordt door de inwonende Heilige Geest. Wie God heeft leren kennen, is of wordt ‘van God geleerd’ (vgl. 1Thess.4:9), dat wil zeggen, die wordt door Woord en Geest door Hem onderwezen in de geloofspraktijk. Verstarde orthodoxie, waar het leven en de beleving uit is, kan dus niet voor de ware kennis van God doorgaan hoe vroom de woorden ook mogen klinken. Overigens geldt dit ook voor werkheilige orthopraxie, die niet vanuit de persoonlijke omgang met God doorleefd en gevoed wordt. Het is als voortdurend praten over je mooie auto en over de hoge score bij het behalen van je rijbewijs, maar zonder benzine zitten en dus stil blijven staan. De apostelPaulus bidt een gebed om deze scheefgroei te voorkomen (samen lezen Ef.1:15-17). We zullen telkens weer, opnieuw en opnieuw, God ‘recht’ moeten leren kennen. Het gaat ons om de echte, persoonlijke Godskennis, die gevoed wordt in de verborgen omgang met de Here.
Bescheidenheid
Wanneer wij iets zeggen over God, past ons voorzichtigheid en bescheidenheid. Wij hebben niet de pretentie God in kaart te kunnen brengen en al helemaal niet Hem te kunnen doorgronden. God is immers geen voorwerp of ding dat wij eens onder de loep nemen. Hij is een Persoon, en een persoon ken je niet zomaar. En dan opnieuw: wie een ander leert kennen, leert ook zichzelf kennen. In deze ontmoeting met de Eeuwige blijven wij niet op een afstand staan. Er gebeurt iets met ieder die God leert kennen, je blijft niet dezelfde.
We leren God nooit helemaal kennen. Hij onttrekt zich grotendeels aan onze waarneming. Ik zeg het wel eens in de prediking zo: ‘Ik ken God niet, dan waar Hij zich door Woord en Geest aan mij heeft willen openbaren.’ Wij bemerken maar een fractie van zijn oneindigheid en heiligheid. En waarschijnlijk is dat maar goed ook. We zouden niet kunnen bestaan…
Onze kennis van God is dus alles behalve volledig, maar wel voldoende en betrouwbaar. De voornaamste bron van kennis over God is de bijbel, dat boek waarin op een begrijpelijke wijze over en door God gesproken wordt. Als we de Schrift niet hadden, was het spreken en nadenken over wie God is vrijwel onmogelijk geworden. Ieder zou zich dan een eigen beeld van God vormen, zonder dat enige referentie en toetsing mogelijk is. Een grillige gedachte, maar ook een die ons dankbaar maakt dat we de bijbel hebben!
In de bijbel heeft God over zichzelf gesproken en zich kenbaar gemaakt. We leren Hem daar kennen in de dingen die Hij doet, in woorden die Hij spreekt en daaruit maken de in zijn Identiteit, dus wie Hij is. Wat de mens van God leert kennen is niet de aard van zijn wezen, maar de werking van zijn wil. Uit zijn daden leren we dat Hij de Schepper van hemel en aarde is, de Bevrijder van Israël en van de gelovigen, en dat Hij de Rechter van de wereld is. Zijn werken zeggen ook iets over wie God is. Hij blijft niet zonder naam (anoniem), maar maakt zich met name aan Mozes bekend. Juist door zijn daden en namen wordt Hij meer ‘her’-kenbaar voor ons. Daarin wordt het gemakkelijker over Hem na te denken en te spreken. We noemen zijn naam en zijn daden, maar daarmee is natuurlijk niet alles gezegd. Want de bijbel benadrukt heel duidelijk dat God wel zo volslagen anders is dan wij zijn. God is God en geen mens (Hosea 11:9). Toch spreekt de bijbel in termen over God die wij begrijpen, in menselijk herkenbare begrippen. Zo wordt er gesproken bijvoorbeeld over Gods hart, zijn hand, zijn toorn en zijn liefde.
Elke vergelijking waar het de Here God aangaat, gaat mank (vgl. Jes.40:25vv.). We praten dus vergelijkenderwijsover God en dat moet ons voldoende zijn. We weten dat Zijn werkelijkheid onze meest diepgaande gedachten onwaarschijnlijk ver overtreft. Alleen de Heilige Geest heeft toegang tot de diepten van God (1Cor.2:10-12). Wie gelooft, zal door het nadenken en spreken over God dan ook komen tot aanbidding. Woorden kunnen naar ons gevoelen niet voldoende uitdrukken hoe groot en goed en heerlijk de Here God is. Maar we hebben weinig anders en zingen dan, en zeggen op verhoogde toon hoe groot en heerlijk Hij is. Dat is ten diepste ook de bedoeling van dit Evangelisch artikel, dat we materiaal aanleveren voor lofprijzing en aanbidding!
Nu wil ik vanuit deze inleidende gedachten naar een verdieping van ons onderwerp, zoals dat prachtig verwoord is door de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855). Hij beweerde dat het kennen van de waarheid inhoudt gekend te worden door de waarheid. Kierkegaard schreef: ‘waarheid is iets dat ons innerlijk beroert; we raken betrokken in een toe-eigenings-proces van hartstochtelijke innerlijkheid.’ Zo is het ook met het leren kennen van God.
1.b God kennen is ‘door Hem gekend zijn’
Wat wij ons dus voorstellen bij het overdenken van dit artikel is toename van de ware Godskennis, die meer is dan het uitbreiden van intellectuele inzichten. Wie God kent, kent Hem in zijn goedheid en heerlijkheid. Die ervaart zelf Gods genade, vergeving en liefde en die wil leven in wat we noemen de vreze des Heren, de eerbied voor God. De woorden van de Here Jezus geven in Joh. 8:55 precies aan waar het hier om gaat: er is verschil tussen het ‘weet hebben van’ en ‘kennen’. Jezus benadrukt daar dat zijn toehoorders nooit in een juiste relatie tot God hebben geleefd door het leren kennen van en zich houden aan Zijn Woord. Dit is hun diepste probleem, zo laat Jezus zien. Dat juist Jezus God als zijn eeuwige Vader kent, blijkt uit en wordt bevestigd door het feit dat Hij Gods woord bewaart en gehoorzaamt. De ware kennis van God komt voort uit een existentiële betrokkenheid. God kennen wordt dan: in gemeenschap met Hem staan. Dat is voor ons mensen slechts mogelijk in een verlossingsrelatie. Dit kennen van God noemt Jezus ‘het eeuwige leven’. Zo lezen we het in de bijbel: ‘Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en JezusChristus, die Gij gezonden hebt’(Joh.17:3).
God leren kennen en afstand houden blijkt onmogelijk te zijn. We leren Hem kennen in zijn reddende omarming en als dat niet zo is blijft het bij oppervlakkigheid. Wanneer wij onszelf kunnen zien als voorwerp van zijn barmhartigheid, dan is Hij de Gever en wij zijn de ontvangers. Niet God is het object, maar wij zijn dat en Hij is het onderwerp. Zo kan je zeggen: het moet tot ons doordringen dat onze kennis van God berust op het door Hem als kind gekend zijn. Zolang dat niet zo is, geven wij wanneer we over God spreken een verkeerde voorstelling van zaken. Bekend worden met God begint met bekend worden bij God. Je moet je ‘laten kennen’, je door Hem laten bevragen en onderzoeken. Dat vinden wij niet zo gemakkelijk. We bestuderen liever op veilige afstand dan dat we zelf besproken worden. Maar wie God leert kennen, komt in het licht van Gods Woord en Geest. Die leert ten diepste zichzelf kennen en zal zo doende door Hem gekend worden, die zal Hem leren kennen.
Het door God gekend zijn (bij Hem als zijn kind bekend zijn) is kwalitatief oneindig veel meer dan God kennen: ‘Nu gij echter God hebt leren kennen, ja meer nog, door God gekend zijt’ (Gal.4:8,9).Paulus zegt daarmee dat wij door onze kennis onmogelijk die beslissende omkeer (tot kindschap Gods) kunnen bewerkstelligen. Liever gezegd, ‘meer nog’: God had het initiatief en het hangt alles af van zijn verkiezende liefde en openbaring (vgl. Rom.8:29). In een andere brief verwoordt hij het zo: ‘Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben, dan heeft hij nog niet leren kennen zoals het behoort; maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend’ (1Cor.8:2-3), en ‘Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben’ (13:12b).
Godskennis veronderstelt dus een tweezijdige relatie: kennen en gekend worden. Het is leven in een rechte verhouding tot God. Zulke vreze des Heren is het begin van de kennis in de praktijk van het dagelijkse leven, van de wijsheid (Spr.1:7). Dan leren we kennen dat God is zoals Hij zich bekend maakt en beweert te zijn. We leren God te nemen op zijn woord, Hem vertrouwen.
Samengevat: De kennis van God vraagt om ons hart. Het komt erop aan dat wij in de rechte verhouding tot God (komen te) staan, een verhouding van liefde, ontzag en heiligheid en ons daardoor in ons hart, denken en handelen laten regeren. De poging om van God een totaalbeeld, een echt of ook een gedachtebeeld te maken, is aan de bijbel volkomen vreemd. Sterker nog, het wordt juist uitdrukkelijk verboden. Nergens in de bijbel vinden we dan ook een leer aangaande God. We lezen steeds weer over zijn handelen en openbaringswoorden en dat God relationele gemeenschap zoekt met de mens, maar alle systematiek in de uitwerking van een Godsleer ontbreekt in de Schrift.
1.c Aanknopingspunten waardoor we God leren kennen
Wanneer de kennis van God slechts van Gods kant kan beginnen, stelt dat de vraag of God in de mens een aanknopingspunt heeft waar die relatie kan aangrijpen. Sluit Hij aan bij ons menselijk verstand, bij het religieuze gevoel of bij het menselijke geweten? Ofwel: is er een natuurlijke kenbron voor God? Openbaart Hij zich in de natuur, de geschiedenis, de orde van de dingen? Kan van God iets gezegd worden op grond van de werkelijkheid zoals die zich aan ons mensen voordoet? Ofwel: is er een natuurlijke theologie mogelijk?
De Kerk heeft vanouds geleerd dat de algemene openbaring Gods ‘opstapsteen’ is om zich aan de mens bekend te maken. Met ander woorden: in de werkelijkheid zoals die zich in het leven en de natuur aan ons voordoet is de Schepper af te lezen. Maar die kennis brengt nog geen heil, geen vergeving en verzoening. Daarvoor is het Woord nodig. Dat Woord leert ons inzien dat de mens ‘op eigen houtje (op eigen denkkracht, naar eigen eer en geweten, op eigen benen)’ wel tot heel wat in staat is (vgl. Rom.1:19-21a). Maar die kennis maakt ons alleen maar meer schuldig! Want de mens verwerpt wat die kennis eigenlijk zou moeten uitwerken, namelijk eerbied en ontzag en gehoorzaamheid aan God. Het tegendeel blijkt waar te zijn: wij houden Gods waarheid opzettelijk in ongerechtigheid ten onder. En daarover ontbrandt de toorn van God (vs. 22-32). De mensheid leeft dus tegen beter weten in!Paulus ontmaskert het natuurlijke Godsbewustzijn van de zondaar als een bewijsvan armoede. Voor zover er al van een natuurlijk licht sprake was, doet de mens daar verschrikkelijke dingen mee (vs. 21-23).
Het gevolg is dat al de gedachten en filosofieën over God, ze waren en bleven leeg en liepen op niets uit. Het natuurlijke licht ging uit (21b). Conclusie: de natuurlijke mens leeft in natuurlijke Godsverduistering. Natuurlijke religie, zoals dat zoveel op aarde voorkomt, is een wangedrocht van religieuze frustratie en loopt dood op totempalen en andere verwrongen Godsbeelden.
We kunnen daarom het met H. Berhof eens zijn als hij betoogt dat de natuurlijke denkwegen niet thuis horen in een theologie die uitgaat van de Schrift. Nogmaals: over het bestaan van God wordt in de bijbel niet gediscussieerd, alleen een dwaas ontkent God (Ps.14:1). De bijbel verkondigt dat God zich in onze wereldgeschiedenis heeft geopenbaard en daarmee is de weg van de heilsgeschiedenis gegeven. Dit wordt in de Schrift geponeerd en verondersteld, niet verdedigd. Door de Geest geleid hebben mensen die historische openbaring van God doorverteld en uitgelegd. Zonder de tekst van de bijbel en zonder uitleg bij wat God in de schepping doet, is de mens niet in staat om de signalen die hij opvangt uit de natuur, uit de wereldgeschiedenis en uit zijn eigen verstand te vertalen naar kennis van God. Het blijft zonder de bijbel oeverloos gespeculeer en getheoretiseer. Aan het fijne spinrag van menselijke ideeën worden zware verhalen gehangen. De god van de (meeste) filosofen is niet de God van de bijbel. Dit alles is in dichterlijke taal opgeschreven door een van de grootste filosofen, Blaise Pascal (1623-1662), nadat hij tot bekering was gekomen. Deze tekst is een fragment uit Pascal’s ‘Memorial’, geschreven in zijn bekeringsnacht 23 november 1654 en na zijn dood gevonden in de voering van een kledingstuk, dit droeg hij bij zich:
God van Abraham
God van Izaak
God van Jacob
niet der filosofen en geleerden
zekerheid zekerheid
gevoel vreugde vrede
God van Jezus Christus
mijn God en uw God
uw God zal mijn God zijn
verlaten van de wereld en
van alles behalve God
hij is niet te vinden dan langs de wegen
die het evangelie wijst (..)
dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen
de enige ware God en degene die Gij gezonden hebt
Jezus Christus
Jezus Christus
Jezus Christus
ik heb me van Hem losgemaakt
ik ben Hem ontvlucht, heb Hem verloochend, gekruisigd
dat ik nooit meer van Hem verwijderd raak
totale onderwerping aan Jezus Christus mijn geestelijke leidsman
rechtvaardige Vader
de wereld heeft U niet gekend
maar ik heb U gekend
vreugde vreugde vreugde
tranen van vreugde
eeuwige vreugde
ik zal uw woorden niet vergeten
amen
1d. God kennen in de schepping
Vanwege het door de zonde verduisterde verstand wordt de natuurlijke theologie met zijn eigen gevormde godsbeelden dus afgewezen: dit is geen legitieme mogelijkheid om God te leren kennen. Maar dat betekent nog niet dat we niets kunnen leren uit de werkelijkheid van Gods schepping. De bijbel gaat ons daar immers in voor: ‘De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk van zijn handen; de dag doet sprake toestromen aan de dag en de nacht predikt kennis aan de nacht. Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen; toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde van de wereld.’(Ps19:2-5a).
Dagelijks levert de natuur een preek: God toont zijn majesteit aan de grootsheid van de natuur, aan de hemel en zeker ook in het pasgeboren kind (Ps.8:2-3; 104). De Here God laat zich in zijn weldaden niet onbetuigd aan de mensen (Hand.14:15b-17). De bijbel wijst er echter op dat dit zichtbare getuigenis van God een dieper doel in zich draagt, namelijk dat de mensen de God en Maker van die schepping gaan leren kennen en eren (Hand. 17:26,27). Met andere woorden: de wereld wijst boven zichzelf uit naar een Schepper en nodigt uit om Hem te gaan zoeken. In haar getuigenis van Gods grootheid is de schepping een vingerafdruk van de Schepper. Hij heeft als het ware zijn naam en handtekening in de schepping geschreven. Gods hand is er aan bezig geweest en Hij laat het werk van zijn handen niet los! Soms is dat te merken, soms ook helemaal niet. Een open bloem en een mooie zomeravond lijken ervan te getuigen, maar wat lezen we uit een orkaan met al haar verwoestende ellende? De een leest uit de schepping louter de mooie dingen van God af, de ander stelt daar grote vraagtekens bij. Job ontdekte in zijn moeiten toch wijsheid in de donkere en grillige wolken (Job 38:36), maar iemand anders die een oerstorm heeft meegemaakt (zie Job 1:19!) kan het bovenmate beangstigen en die ziet monsters van gevaar.
De Vlaamse dichter Guido Gezelle (1830-1899) ervoer dat God tot hem sprak door een watertor, een beestje dat voor Gezelle’s ervaring alsmaar Gods naam op het water schreef. Maar die naam is niet buiten de Schrift om te verstaan! Zo’n heen en weer schietend beestje kan wel allerlei ‘namen’ kringelen. Maar Gezelle ervoer het als een schepseltje van God, dat in al het gedoe uitdrukking gaf aan zijn Maker en Meester. En dat het schrijverke ons ervan op de hoogte wil brengen dat het gemaakt is door God en aan diens opdracht om te schrijven alsmaar gehoorzaam voldoet. Maar niet voor iedereen is zoiets even helder en je kunt met hetzelfde gemak wijzen op een wreedheid in de natuur die haar weerga niet kent. Zonder de openbaring uit de bijbel is de werkelijke naam van God in de schepping niet zo gemakkelijk uit te vinden. In onze tijd wordt dat al steeds moeilijker. Het stemgeluid van de Schepper vervaagt en vervormt in het geraas van de door ons veroorzaakte chaotisering. Wij maken met al ons ingrijpen in de natuur de tonen die vandaar uit tot ons doorkomen meer en meer onhoorbaar. Maar de verantwoordelijkheid om toch te luisteren blijft (Rom.1:20). Als we iets willen weten over God, kunnen we nog steeds naar de natuur kijken. Maar als we God willen leren kennen en begrijpen en met Hem omgaan, hebben we meer nodig dan de natuur. Dan hebben we nodig wat de bijbel ons vertelt, in het bijzonder door de openbaring van Zijn Zoon Jezus Christus.Paulus schrijft dat de natuur zelf ook gespannen uitkijkt naar de verlossing van de gevolgen van de zonde (Rom.8:19-21; vgl. Openb.22:3).
Opnieuw past ons een bescheiden houding. Het is gevaarlijk om buiten de Schrift om iets te zeggen over Gods bedoelingen in een gegeven situatie. Wij weten niet waarom de natuur zich op sommige plaatsen zo wreed gedraagt en vele levens eist van mens en dier, terwijl andere gespaard blijven. De bijbel drukt ons op het hart voorzichtig te zijn met onze uitspraken, omdat ‘de mens niets kan ontdekken van Gods werk, dat onder de zon geschiedt …en wanneer soms een wijze mocht zeggen, dat hij het weet, hij kan het niet ontdekken’ (Pred.8:17). Ook de Here Jezus waarschuwt voor snelle en eenzijdige interpretaties van gebeurtenissen. Tragedies zijn niet altijd op iemands schuld af te schuiven, hoe graag we ook een zondebok aanduiden (Luc. 13:1-5; Joh.9:1-3).
Er doet zich in onze post-postmoderne tijd weer een nieuw fenomeen voor: in het nieuwe heidendom mogen ook niet-christelijke religies voor hun deel aan de goddelijke taart aanschuiven. We worden opgeroepen om wat dat betreft toch vooral ruim te denken, een kwaliteit die direct losgelaten wordt wanneer je het christelijke geloof als enige weg tot behoud aanprijst. Nee, het religieuze gevoel dat bij velen leeft is voor de meeste mensen net zo goed een openbaring van God geworden als die in de bijbelse geschiedenis. Wat de bijbel radicaal afwijst als ‘zwakke en armelijke wereldgeesten’, die niet het spreken uit de mond van God vormen, wordt nu breed in dialoog met het christendom gebracht. Hier zijn ook wij, Evangelischen, nog niet mee klaar!
1e. We leren God kennen uit de bijbel
Zonder openbaring van Gods kant uit, over wie Hij werkelijk is, blijven we in het heidendom steken. Dan wordt God weer de grote Onnoembare, de ‘onbekende god’ van de Areopagus (zie Hand.17:23). Maar, de Heer zij dank, Hij heeft zichzelf en zijn naam geopenbaard in de Schrift en wel in eerste instantie aan het Joodse volk. In die openbaring krijgt God een gezicht, een Aangezicht (zie de priesterlijke zegenbede in Num.6:24-27). Zo wordt de Here God kenbaar, ook al is en blijft het beperkt en ten dele (Jes.40:18,25; Deut.29:29; 1Cor.13:9). God is nu wel noembaar, maar blijft ondoorgrondelijk. Dat kan ook niet anders, omdat het over God gaat. Maar zijn scheppende kracht, onderhoudende macht en reddende liefde worden bekend!
Over de bijbel
Omdat we op deze plaats geen ‘leer van de bijbel’ (bibliologie) uiteenzetten, beperk ik mij tot een aantal statements over de plaats van de bijbel in het christelijk geloven, zoals dat wordt weergegeven in dit artikel: de bijbel heeft voor ons gezag van zichzelf, dit boek is het gezaghebbende Woord van God
– de bijbel heeft dat gezag door het getuigenis van de Heilige Geest. De Geest van God begeleidt de waarheid van de bijbel met zoveel overtuigende kracht, dat het in het hart van de gelovige weerklank vindt en uitwerking heeft
– de bijbel presenteert zich op vele plaatsen met dit expliciete gezag en dat hangt samen met de boodschap die erin is opgeschreven
– het spreken van God is nooit vrijblijvend informatief, Hij communiceert en handelt met een bedoeling
– heel het spreken van God in de bijbel is erop gericht de mens uit de duisternis te roepen tot zijn wonderbaar licht, te redden, op weg naar een nieuwe schepping
– Gods Woord is aanspraak, appel, vertroosting, dreiging, uitnodiging, bevel, aandrang, vermaning, waarschuwing, bemoediging; en dat alles met autoriteit, geladen met het gezag van vaderlijke liefde
– de bijbel is in al haar variatie een lange, dringende, lokkende aanspraak, een richtingwijzer naar en in het leven
– door haar gezag en reddende doel is de bijbel ook nodig en onontbeerlijk
– wie gelooft, beaamt wat God zegt in vertrouwen en leeft ernaar
– wie de bijbel uitlegt is aangewezen op de Heilige Geest als de grote Schriftvertolker
– de bijbel is zijn eigen uitlegger: de tekst van de bijbel zelf heeft de voorrang bij de uitleg, dit in de context en in vergelijking met andere bijbelplaatsen
– de bijbel heeft een hart en een omtrek, niet alles ligt op hetzelfde niveau en is van hetzelfde gewicht
– de boodschap van de bijbel is tijdbetrokken, gaat in op onze menselijke geschiedenis
– de bijbel is het getuigenis aangaande de openbaring van God
– wij eren en aanbidden niet een boek, maar een Persoon: Jezus Christus als HET WOORD van God
– de christelijke gemeente is een gemeenschap van mensen om Jezus Christus heen, in wie wij geloven als de Immanuël, God met ons. Dank zij de bijbel als het getuigenis van die openbaring van God, geloven wij in Hem en zijn Geest als Gods heilige tegenwoordigheid onder de mensen
– in geloof gesproken is de bijbel daarom voor ons het Woord van de God, die leeft!
Wij stellen vast dat God gekend kan worden door zijn Woord en door de hulp van zijn Geest. Door het zo te formuleren geven we direct aan, dat deze kennis alleen mogelijk is door het schenken daarvan door God. De kennis van God moet ons geschonken worden, om het maar eens samenvattend te zeggen: door Vader, Zoon en Geest. De Here Jezus neemt in het leren kennen van God een buitengewoon belangrijke plaats in, zoals Hij daarvan zelf getuigt: ‘Niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren’ (Matth.11:27). De apostel Johannes schrijft over dit primaat van de Zoon in het doen kennen van God: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen’(Joh.1:18 vgl. 2Cor.4:4,6; Col.1:15).
In de Here Jezus Christus toonde God zijn karakter en wezen op een manier, die zichtbaar en tastbaar was voor zijn tijdgenoten in Israël. In Jezus Christus werd God een mens op aarde.
God openbaart zich in de geschiedenis
God heeft zich aan mensen als Adam, Abraham, Izaak en Jacob, aan Mozes en de profeten geopenbaard. Hij vertelde hen van zijn Naam en daden. Toen Mozes op de berg Horeb was, heeft God zijn Naam voor hem uitgeroepen. Mozes hoorde: ‘HERE, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht.’ (Exodus 34:6,7, waarbij ik voor nadere toelichting verwijsnaar SBOT1 Genesis en Exodus). Israël wist daardoor wie God was en wat zij van Hem konden verwachten. Deze geschiedenissen staan opgeschreven in de bijbel. Om te weten wie God is, is de bijbel dan ook onmisbaar.
In het NT lezen we over de geboorte, het leven en sterven van Jezus Christus. Ook de betekenis ervan wordt uitgebreid benoemd en toegelicht. In Jezus Christus heeft God zich ten volle geopenbaard, zeg maar ‘laten kennen’. In het bijzonder door het leven van Jezus op aarde is uitgewerkt dat God kennen vooronderstelt dat het hier gaat om liefde en gemeenschap, het gaat om een persoonlijke relatie. De God die we in en door de bijbel leren kennen, wil dat we Hem erkennen en leren wie Hij is. Dat laat Hij blijken, juist in het zenden van zijn Zoon (Joh.17:3). Deze door de Heilige Geest en het Woord in ons uitgewerkte kennis van God en Christus maakt ons door overgave tot kinderen van God en vernieuwt leven ons naar het beeld van Christus (vgl. Col.3:10; zie ook 1Joh.4:7,8; 1 Joh.2:3-6 en 2Petr.1:3).
2. Wie (hoe) is God?
2.a God is te kennen en tegelijk onbegrijpelijk
Wanneer de Geest ons verstand verlicht, gaan we God leren kennen (Ef.1:17-22; 2Cor.4:6; vgl. de preken ‘De Geest en de gelovige’ d.d. 25-07 en 5-09 2004). Door het Woord krijgen we Hem lief en leren wij Hem vertrouwen omdat we de Here meer en meer leren kennen zoals Hij is. In de bijbel openbaart God zich. Dat is de werkelijkheid in de levens van christenen, van gelovigen. Of zoals Van Genderen en Velema het zeggen: ‘Er zijn mensen die God kennen. Zij hebben Hem ontmoet en ontmoeten Hem steeds weer, zij hebben Hem lief en geven Hem de eer.’ Het zal inmiddels duidelijk zijn dat dit kennen van God niet verward kan worden met het begrijpen van God. God gaat ons begrip verre te boven (Rom.11:33) en is in die zin onbegrijpelijk. God is niet te vergelijken met een schepsel en zijn grootheid is niet te bevatten of te doorgronden (Jes.40:18; Ps.145:3). Ondanks dat alles mogen mensen God werkelijk kennen, omdat het Hem behaagd heeft zijn Zoon in ons te openbaren (Gal.1:16).
Dat God zich aan ons openbaart, houdt niet in dat God zich geheel te kennen geeft. Het kennen van God is en blijft principieel ten dele (1Cor.13:12). Toch roept dit kennen van God het verlangen op Hem meer en beter te leren kennen (Gal.4:9).
2.b God is een Geest
De Here Jezus maakt via zijn woorden aan de Samaritaanse vrouw duidelijk dat de mens, die tot de levenssfeer van de aarde behoort door Gods scheppende kracht tot het nieuwe bestaan moet worden gebracht waarin we toegang tot God kunnen hebben (Joh.4:24). Wij moeten worden omgevormd tot geestelijke mensen (Rom.8) om God te leren kennen en Hem te kunnen aanbidden in geest en in waarheid. Dat God Geest is, betekent dat Hij zich zo sterk onderscheidt van al het aardse en menselijke dat zonder die vernieuwing er voor ons geen toegang is tot Hem. Daarvoor is een nieuwe schepping nodig, die alleen God kan bewerken.
De bijbel zegt ons dat God een Geest is (Joh.4:24). Dat betekent in de eerste plaats dat God niet van de materie afhankelijk is (‘een geest heeft geen vlees en beenderen’ Luc. 24:39). God heeft een wezen dat Hemzelf geheel toebehoort en van onze natuurlijke wereld onderscheiden is. Hij is onstoffelijk. Hij is ook onzichtbaar voor de zintuigen van ons lichaam ( vgl. ‘de onzienlijke God’ Col.1:15). De gedachte aan ‘geest’ houdt ook in dat Hij leeft en in zichzelf het leven draagt (‘de levende God’ Matth. 16:16). Hij is een persoon. Met eerbied gezegd: een wezen dat zich van zichzelf bewust is (JHWH: Ik ben die Ik ben; Ik zal zijn die Ik zijn zal Ex.3:14), en die voor zichzelf beslist (Rom.9:11). Zijn naam en wezen drukken een actieve aanwezigheid uit: ‘Ik zal actief zijn, Ik ben de levende Heer en zal dat in mijn daden tonen’.
2.c God is persoonlijk
Dat God een Geest is, betekent niet dat Hij een onpersoonlijke schim of een onduidelijke vaagheid zou zijn. Zo wordt er wel over Hem gedacht en gesproken: ‘Ik geloof dat er wel iets (=onzijdig!) moet zijn.’ Zo is het niet! Integendeel, God is een persoonlijke God, die naar ons uitreikt en met ons spreekt, tot wie wij mogen spreken. God is een God die naar ons luistert en op wie wij kunnen vertrouwen. Hij is de God die bewezen heeft dat Hij helpt in nood. Hij is de God die onze harten vervult met een vreugde en vrede die ons verstand te boven gaat. In het bijzonder openbaart Hij zich als een persoonlijke God wanneer Hij zich leert kennen in de Here Jezus Christus. Zo kan Jezus getuigen: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh.14:9). Wie en hoe God is, is nader te ontdekken uit Jezus Christus. Hoe God handelt, leeft, liefheeft, oordeelt en persoonlijk is, daarover leren we in het bijzonder in het leven van Jezus. De woorden die wij gebruiken om iets over God te zeggen, zullen hun werkelijke ‘theologische’ inhoud krijgen door te luisteren naar God in zijn Woord. Binnen het veld van dat spreken van God is het Woord op een bijzondere manier levend geworden in Jezus Christus. Ons spreken , denken over en begrijpen van God zal van daaruit pas de werkelijke betekenis krijgen.
God heeft zich aan ons geopenbaard door te spreken (Hebr.1). Door mensen aan te spreken. Dat gebeurt ook nu nog. Als een mens werkelijk en persoonlijk door Hem aangesproken wordt, dan gaat hij antwoorden. Dat antwoord wordt in de bijbel ‘geloof’genoemd. Geloven in God is niet iets wazigs, geen vaag vertrouwen op een hogere macht. Integendeel, je weet in wie je gelooft! In Jezus Christus heeft God zich in het bijzonder sprekend tot de mensen gericht (Hebr.1:2). Niemand is zo persoonlijk en niemand is een open boek zoals Hij!
2.d Is God mannelijk?
De bijbel gebruikt in het spreken over God steeds mannelijke taal. In het bijzonder het Griekse woord voor God ‘theos’ is onmiskenbaar mannelijk en de meeste aanduidingen die de bijbel voor God gebruikt zijn mannelijk: vader, koning, herder. Betekent dit nu dat God mannelijk is?
Analogieën en beelden
Theologie is ‘praten over God’. Maar hoe kan God ooit beschreven of besproken worden in mensentaal? Wanneer we niet eens de geur van koffie goed en afdoende weten te omschrijven, hoe kunnen we dan zoiets groots en subtiels als God beschrijven? Het theologische antwoord op zulke vragen is wat men noemt het principe van de analogie. Omdat God de Schepper is van hemel en aarde, duidt dit op een fundamentele wezensovereenkomst of analogie tussen de Schepper en het geschapene ofwel God en de wereld. Er bestaat dus een zekere verbinding, een continuïteit tussen God en de wereld omdat ‘iets’ van Gods wezen wordt uitgedrukt in het wezen van de wereld. Daarom gebruiken wij dingen uit de geschapen werkelijkheid als analogieën om iets te zeggen over de eeuwige onzienlijke God. Hiermee reduceren we God niet tot het niveau van het geschapene, maar proberen door middel van een zekere gelijkenis of overeenkomst iets te zeggen dat als richtingwijzer naar God kan functioneren. Een geschapen werkelijkheid kan op God lijken, zonder ooit met Hem identiek te zijn.
Geheel eigen en beperkte zeggingskracht
Neem de uitspraak ‘God is onze Vader’. We zullen daaruit moeten begrijpen dat God lijkt op een menselijke Vader. (Daarbij valt op te merken dat het voor de gelovige geldt, dat elke vader het vaderschap dient te leren uit wat God daarover openbaart). Met andere woorden: God lijkt in bepaalde opzichten op een vader (maar in andere niet). Maar er zijn echte punten van overeenkomst. Jezus zelf geeft zulke voorbeelden: God zorgt voor ons zoals menselijke vaders voor hun kinderen (Matth.7:9-11). God is de uiteindelijke oorsprong van ons bestaan, zoals onze vaders in natuurlijke zin ons verwekt hebben en (samen met onze moeders) in zekere zin oorsprong van ons menselijk leven zijn. God oefent gezag over ons, zoals menselijke vaders dat over hun kinderen doen. Er zijn natuurlijk ook vele punten van verschil, maar het gaat om het springende punt, de zaak waar het in de vergelijking om draait. God is geen mens. Ook verwijst de noodzaak van een menselijke moeder niet naar de noodzaak van een goddelijke moeder. De openbaring van God in de bijbel maakt gebruik van beelden uit ons dagelijks leven, maar uiteraard wordt God daardoor niet beperkt tot dat niveau. Als we zeggen dat God onze Vader is bedoelen we daarmee niet dat God gewoon een menselijke vader is. We moeten voorzichtig en op de bijbel gericht met deze analogieën omgaan. Overtrokken uitwerking van zulke beeldspaak verliest zich in oneerbiedigheid of dwaasheid. Juist hier moeten we niet gaan boven wat de Schrift ons openbaart. De gedachte God dan ook maar pappa te noemen is volkomen buiten de orde. De beeldspraak wil ons door te denken over menselijke vaders helpen te denken over God. Maar er komt steeds een punt dat we de voorbeelden niet verder kunnen gebruiken. Wanneer de bijbel geen enkele aanleiding geeft om een analogie verder door te trekken, overschrijden we een grens wanneer we dat wel doen. Menselijke koningen gedragen zich soms autoritair en de vergelijking van God met een koning zou dus verkeerd opgevat worden te denken als zou God een tiran zijn. Het gaat dus om schriftuurlijke beelden en analogieën en zelfs die schieten tekort om God werkelijk uit te drukken. Maar ze zijn voldoende omdat ze vertrouwen wekken door wat we ervan begrijpen.
Zo geeft de bijbel een heel aantal passende modellen voor Gods handelen of karakter. De uitspraak dat Hij als een vader is, is een toepasselijk model voor God wanneer het gaat om zaken als vaderlijke zorg, liefde, gezag en wijsheid, maar ook om het straffen. Te meer omdat andere beelden en woorden over God in de Schrift deze ‘deugden’ bevestigen. Duidelijk is echter dat ook bepaald moederlijke eigenschappen, zoals het dragen en troosten van kleine kinderen metaforen zijn van Gods handelen en als voorbeelden gebruikt worden om aan te geven hoe God is. Het feit dat Gods zorg ook uitgedrukt kan worden in termen van moederliefde laat duidelijk zien hoe weinig er met het beeld van God als vader aan geslachtelijkheid wordt gedacht.
De analogieën geven inzicht in het wezen van God, maar willen niet zeggen dat God een wezen van het mannelijke geslacht is. Aan God kan geen mannelijke of vrouwelijke seksualiteit worden toegeschreven. Seksualiteit is een kenmerk van de geschapen orde en het Oude Testament vermijdt zorgvuldig in seksuele termen over God te spreken. Dit zeker ook omdat daar sterk heidense associaties aan kleefden (de Kanaänitische vruchtbaarheids-godsdienst legde sterke nadruk op de seksuele functies van goden en godinnen). De bijbel weigert ieder idee dat het geslacht of de seksualiteit van God enige betekenis heeft. Elk toeschrijven van seksualiteit aan God, zoals dat bij een toenemend aantal feministisch getinte geloofsbelevingen gebeurt, is een terugval in het heidendom. God is noch mannelijk, noch vrouwelijk. God overstijgt al ons menselijke ook al is Hij de oorsprong en de maatstaf ervan.
3. Gods namen
God heeft een Naam en een gezicht. Hij is de God van Abraham, Izaak en Jacob en tegelijk de God en Vader van Jezus Christus. God is geen naamloze God. Hij heeft zijn naam bekend gemaakt. JHWH is zijn naam, zo sprak Hij die naar Mozes uit bij de brandende braambos: ‘Ik ben die Ik ben (Ik zal zijn die Ik zijn zal)’ (Ex.3:14). Welk schepsel zal ten volle bevatten wat de betekenis van zijn Naam is? We leren eruit over zijn aanwezigheid en daadkracht. Hij is de Zijnde, de Bestendige. We weten dat Hij een Iemand is, als een persoon. Uit de geschiedenis zoals die in de bijbel is opgeschreven weten we dat Hij de Getrouwe is, op Wie men aankan. Zijn naam wijst naar zijn ‘deugden’, bijvoorbeeld naar betrouwbaarheid. Gods beloften worden altijd vervuld en zijn hulp wordt nooit tevergeefs ingeroepen. De naam van God biedt voor wie gelooft houvast, in leven en sterven.
God heeft zich bekend gemaakt als de God van de schepping. Maar ook als de God van de bewaring van Noach tijdens de zondvloed. Hij is de God van de roeping van Abraham uit Ur, van de bevrijding van Israël uit de slavernij van Egypte, de God van de wonderlijke doortocht door de Rode Zee. Hij is de God van de straf voor de voortdurende ongehoorzaamheid van zijn volk, maar ook van de terugkeer uit de ballingschappen. Hij is de God van de geboorte van zijn Zoon, Jezus Christus, de God van kruis en opstanding. Daarin toont Hij zich als een God van redding en trouw. Hij is de God van de grote heilsdaden, die werkt en aanwezig is in de geschiedenis. Hij is de God die zijn beloften waarmaakt en vervult, de God van vergeving en liefde, maar ook de God die bewarend waarschuwt tegen de zonde en spreekt van de uiteindelijke straf op volharding in de opstand tegen Hem. Hij is de God die door het leven van zijn geliefde Zoon in te zetten mensen bevrijdt van zonde en schuld, van satan en dood.
Door al deze en nog veel meer daden weten wij dat God zich in de wereld een naam heeft gemaakt en dat Hij de God van uitreddingen is, van trouwe liefde, genade en vergeving. Omdat God een naam heeft kunnen wij Hem aanroepen, tot Hem bidden, op zijn Naam pleiten, want God is altijd wat Hij zegt te zijn. De god van de filosofen is vaag: eerste oorzaak aller dingen, de oergrond van ons bestaan of de bron van alle leven. Onze God is geen ‘het’, maar een goddelijke persoon, een Persoon met een Naam.
Het antropomorfe spreken over God
De bijbel spreekt op mensvormige wijze over God. God heeft een gelaat, ogen, oren, handen, armen en een hart. Hij kan bedroefd, jaloers of boos zijn en zelfs spijt of berouw hebben. Hoe moeten we zulke uitspraken opvatten? Een beeld van God maken was voor de Joden ten strengste verboden. Ook met woorden wil de bijbel geen beeld van God maken. God is geen vergoddelijkte mens en is op die manier niet met een mens te vergelijken. Maar het bovenmenselijke, het bovennatuurlijke kunnen wij niet anders uitdrukken dan in mensvormige termen. In het menselijke van de schepping drukt zich het bovenmenselijke van God uit. Wij kunnen het bovenmenselijke van God niet anders uitdrukken dan in mensvormige begrippen. Daarin zullen we altijd moeten bedenken dat Gods nabijheid en verhevenheid op een voor ons onbegrijpelijke wijze op elkaar betrokken zijn. Ze sluiten elkaar echter niet uit! Gods handen en ogen zijn ‘bovenaards’, maar om ons duidelijk te maken dat en hoe God met ons bezig is, laat God zich als met mensenhanden kennen.
Gods namen zijn verbonden met Israëls geschiedenis en laten zien hoe God met zijn volk wil omgaan. Gods namen zijn verankerd in en met Gods wezen, met zijn werken, ‘deugden’ en eigenschappen. De namen van God die wij in de bijbel vinden zijn geen uitvindingen van mensen. Ze zijn zelfbekendmakingen van God, handwijzers, waardoor God zelf aanwijzingen geeft naar het geheim van zijn wezen en karakter.
Voor de bespreking van een aantal namen van God zoals die in de bijbel genoemd worden verwijsik naar Bijlage 1.1 ‘Werkstuk Namen van God’ doorEdwin Vrijmoeth.
Het wezen van God
Gods werkelijkheid, Gods wezen, is voor ons verborgen en onbegrijpelijk. Daarom wordt er in de bijbel niet over God in het algemeen gesproken, maar over zijn Naam als aanduiding van zijn majesteit; voor zover die ons is geopenbaard (Ps.9:10). Gods Naam staat voor dat wat wij van God kunnen weten. Wat ons van God eigenschappen is bekendgemaakt, is bedoeld om eruit te leven, niet om erover te filosoferen. Zo wordt in de bijbel de eeuwigheid van God betrokken op de verplichting die Hij op zich genomen heeft om voor ons te zorgen: ‘voor tijd en eeuwigheid’ (vgl. Ps.102:14). Gods eigenschappen kunnen we wel los van elkaar bespreken maar moeten in ons denken over God met elkaar verbonden blijven. Je mag God niet bestuderen door die eigenschappen van elkaar los te maken. God kan niet niets doen. Want Hij maakt zich bekend als de Altijd Doende. Zo mogen ook Gods almacht of majesteit en goedheid niet van elkaar los gemaakt worden. Gods heerlijkheid bestaat juist in zijn macht! Wie zich God voorstelt zonder zijn macht, heeft geen levende God meer (Ps. 96:6). Spreken over de eigenschappen of deugden van God kan ook niet worden gedaan door kil over bijvoorbeeld zijn almacht te speculeren. Het gaat erom dat je die macht op je eigen leven betrekt. Dan brengt Gods almacht rust in ons leven terwijl bijvoorbeeld zijn genade voor vreugde zorgt. De reden om God te loven en te prijzen vinden de meesten van ons meer in Gods barmhartigheid dan in zijn macht en oordeel. Wij zullen ons uit de bijbel terdege realiseren dat het wezen van God niet oproept tot angst, maar het geeft aanleiding tot vertrouwen en liefde.
Dit te zeggen betekent wel dat we een oplossing moeten zoeken voor problematische teksten waaruit blijkt dat God eerst besluit zijn volk Israël vanwege hun zonden te verdelgen, maar dan na het gebed van Mozes tot vergeving overgaat. De oplossing wordt door vele bijbeluitleggers daarin gevonden dat God toch al tot vergeving besloten had en dat de aankondiging tot verdelging bedoeld was als een tot bekering oproepende dreiging om het volk te verootmoedigen (zie Ps. 106:23vv.). God is onveranderlijk, maar zet een menselijke methode in (uiterste dreiging van toorn om door schrik tot verootmoediging te laten komen). Luther heeft over deze dingen gezegd ‘dat God zich anders voordoet dan Hij in werkelijkheid is: Hij is een God van leven en heerlijkheid, heil, vreugde en vrede, dat is zijn ware gezicht al doet Hij soms een masker voor, waardoor Hij als God van toorn, dood en hel verschijnt.’ Je zou kunnen zeggen: de toornende God is niet de ‘echte’ God. Hij is van nature barmhartig en verzoeningsgezind en zelfs zijn strengheid is een reactie ten goede. Als God toornt en wraak oefent gaat Hij anders spreken dan Hij gewoon is. Gods natuur is tot vergeving geneigd en daarmee trekt en roept Hij ons tot zich. Maar ook als God toornt legt Hij zijn vaderlijke liefde niet af (vgl. Ps. 18:26vv. en 89:3). God is van nature Vader en van die natuur kan Hij zich niet ontdoen (Ps.77:8). Volgens Calvijn kan de natuur van God zo beschreven worden, ‘dat God van nature zo genadig is en zo bereid vergeving te schenken, dat Hij zijn straffen als het ware verstopt en uitstelt en dat Hij nooit tot bestraffing over zou gaan als onze slechtheid Hem er niet toe zou dwingen.’ Deze gedachten zijn het overwegen meer dan waard! De toornende hoedanigheid van God is er voor de goddelozen, zodat zij zich omkeren van hun verkeerde wegen of zelfs zodat God uiteindelijk hen en hun goddeloosheid weg zal doen. In Christus heeft God naar ons die geloven zijn positie als rechter in zoverre afgelegd, dat Hij onze zonden vergeven heeft en vergeeft in Christus. Daarin is God een barmhartige Vader en een trouwe beschermer voor wie Hem liefhebben en een rechtvaardige rechter voor wie bewust tegen Hem in opstand blijft.
4. Gods eigenschappen of deugden
Voorzichtig wil ik nu iets zeggen over Gods eigenschappen. God is immers zoals we gesteld hebben geen te bestuderen ‘voorwerp’. Hij heeft een Naam en enkele aanvullende namen, maar is niet op- of in te delen. Wanneer we toch iets van de Here God zeggen, is het bedoeld als een samenvatting van wat we in de bijbel over Hem leren. We kunnen uiteindelijk slechts iets over God omschrijven vanuit hetgeen Hij over zichzelf heeft gezegd. Anders zouden we daarover niets weten! Wanneer we spreken over een eigenschap van God dan is dat iets wat waar is over God en wat Hij op de ene of andere manier heeft geopenbaard. De hier volgende opsomming van eigenschappen van God mag gezien worden als een soort lofprijzing, een doxologie op Gods grootheid en goedheid. Groeien in de kennis van God voedt onze mogelijkheid om de Here te loven en te prijzen. Daar draait het om voor een christen!
Wie het zicht op Gods majesteit niet heeft of is verloren, mist daardoor het gevoel van ontzag en het besef van zijn goddelijke aanwezigheid in de wereld en in ons leven. Wie dat besef van Gods grootheid niet of nauwelijks kent, heeft moeite met de werkelijke aanbidding, omdat de redenen van aanbidding hem of haar niet voor de geest staan. We mogen de majesteit van God voor het eerst of opnieuw ontdekken om dieper besef van de Heilige te krijgen. Overtuiging aangaande wie God is zal niet alleen onze lofprijzing en aanbidding stimuleren, maar heeft ook een directe invloed op de innerlijke houding tegenover het heilige en dus op onze handel en wandel. Als we geestelijk willen groeien en krachtig willen zijn, dan moeten we beginnen ons denken te openen voor God zoals de bijbel Hem ons laat zien dat Hij werkelijk is.
Wat allereerst opvalt in de bijbel is dat God over zichzelf openbaart dat Hij één is, ongedeeld (Deut.6:4; Marc.12:29). De drie belangrijke ‘polen’ van wat we over Gods wezen in de bijbel lezen, zijn: zijn heiligheid, liefde en waarheid. Hiermee corresponderen drie aspecten van zijn goedheid: Hij is rechtvaardig, barmhartig en trouw. Er zijn ook andere opsommingen van Gods eigenschappen te geven. Ik noem ze in willekeurige volgorde: God is een drie-eenheid, Hij bestaat en heeft leven in zichzelf (God heeft niets en niemand nodig voor Zijn bestaan), God is eeuwig, oneindig, onveranderlijk, alwetend, vol van wijsheid, almachtig, ten hoogste verheven, alomtegenwoordig, trouw, goed, rechtvaardig, barmhartig, genadig, liefde, heilig en soeverein. Enkele van deze eigenschappen van God en hun betekenis zullen we nader bezien.
God is soeverein
God is in zichzelf genoeg, Hij hangt van niets buiten zichzelf af en is de ultieme oorzaak van alles wat is (Ex.3:14). God is onafhankelijk in zijn denken (Rom.11:33-34). God is onafhankelijk in zijn wil (Rom.9:19). God is onafhankelijk in zijn kracht (Ps. 115:3). Samengevat: God is in zichzelf volkomen vrij.
God is almachtig en goed
Ik houd nu een betoog over deze twee eigenschappen of deugden van God, zodanig, dat ze in een zeker (spanningsvol) evenwicht blijven, zoals de bijbel dat naar mijn beste inzicht ons leert kennen. Ik doe dit in het besef dat er veel meer over te zeggen valt, maar richt mij in het kader van de uitleg die passend lijkt voor dit artikel.
Gods soevereiniteit komt openbaar in zijn almacht. In de bijbel is het zonneklaar dat God alle macht heeft (Ps. 135:6; Matth.19:26; Openb. 19:6). Er gebeurt wat de Here aangaat niets bij toeval (Spr.16:33). De spanning die bij ons in het nadenken over Gods almacht optreedt, komt voort uit de spanning die wij ervaren tussen Gods almacht en zijn goedheid. Ze komt ten diepste voort uit de vraag wie God is. Wanneer God almachtig is, dan gebeurt toch alles zoals Hij dat wil. Niets staat Hem dan in de weg om de gang der dingen te veranderen. Maar, als God goed is, zoals we ook belijden, waar komt dan het kwaad en het lijden in de wereld vandaan? De crux tussen goed en kwaad roept veel vragen op over Gods almacht.
God is, volgens de bijbel, niet alleen machtig, maar almachtig. Ook de mensen die niet meer in de God van de bijbel geloven, denken bij het begrip god aan almacht: als er een god is, dan is hij almachtig, want anders is hij geen god. Gods almacht betekent voor ons die geloven dat Hij door niets buiten Hem kan worden beperkt. Hij kan uitwerken wat Hij wil bewerken, doen wat Hij wil doen. Hij heeft alle macht om zijn wil uit te voeren. Wanneer dit niet zo zou zijn, zouden zijn beloften lege woorden zijn, want dan heeft Hij geen macht om ze waar te maken. Wij belijden als Evangelischen dan ook terecht met de apostolische geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige.’
Velen kunnen niet meer in deze God geloven. Maarten ’t Hart is een typisch voorbeeld van een sterk voelend en denkend mens die geen raad weet met een God ‘die het al regeert’. In zijn boek ‘Een vlucht regenwulpen’ stelt hij het zo voor dat zijn moeder zou zijn overleden aan een slopende ziekte en dat zou dan volgens de ouderlingen van de kerk door God zo gewild zijn. Het boek is een vlammend protest tegen de belijdenis van de almacht van God. Het verwoordt gevoelens en vragen waar zeer veel mensen mee leven, velen stemmen met deze auteur in. Er is in hun leven een groot verdriet gekomen en nu zouden zij moeten geloven dat dit alles ‘onder de regering’ van God gebeurd is. Welnu, als dat zo is, dan hebben zij geen behoefte meer aan die God, in Hem wensen ze niet te geloven. Om die reden hebben velen Hem de rug toegekeerd. Daarom is het belangrijk om desnoods stamelend hier iets over te zeggen. Wat moet je met de monsterachtige dingen die er op aarde gebeuren? Zit God daar allemaal achter? Dat geeft toch een beeld van een geweldig onrechtvaardige en onredelijke god?!
Wanneer wij die geloven ondanks alles belijden dat de goede God almachtig is, dan zullen we toch iets moeten zeggen over het kwaad. Daarin kunnen we niet anders dan naar de bijbel luisteren wanneer die spreekt over de oorsprong van het kwaad en het lijden in de wereld. We zullen daarbij onze eigen menselijke verantwoordelijkheid niet kunnen voorbijlopen. Alle kwaad en ellende in de wereld is ten diepste niet los te denken van het handelen van de mens. Het merendeel van de ellende heeft de mens te danken aan de mens, dat wil zeggen aan zichzelf of aan andere mensen. Voor alle ellende verwijzen naar God is wel een heel gemakkelijk excuus. De bijbel vertelt ons over het paradijsen de goede schepping. Maar ook over de verleiding van satan en de zondeval. Gen.1-3 leert ons dat het kwade niet uit de mens zelf voortgekomen is. God had de mens goed en naar zijn beeld geschapen. Het kwade is van buitenaf tot en zelfs in de mens gekomen. Satan, een tegenstander van God, heeft daar de hand in gehad, zoals dat overigens geldt voor alle kwaad in de wereld! Maar tegelijk leren we in de eerste hoofdstukken van de bijbel over de menselijke verantwoordelijkheid tot positief reageren en daaruit voortkomend de menselijke schuld bij het niet gehoorzamen van wat God voor ons al het beste heeft bedoeld. De mens heeft de deur voor de verleiding geopend. Door een menselijke daad van ongehoorzaamheid is de macht van de duisternis in de mensenwereld binnengekomen. Satan heeft de mens wel verzocht, maar de mens heeft zelf de deur voor die verzoeking geopend waardoor satan, zonde, leugen en het kwaad het menselijke geslacht kon binnenkomen. Je zou kunnen zeggen: de mens heeft zich moedwillig onder de goede liefdemacht van God uitgedraaid en zich aan de macht van de boze en het kwaad bloot gesteld en overgegeven. Door de overmoed om te willen worden als de Schepper heeft het schepsel het leven in eigen hand genomen, wat is uitgelopen op ellende, verdriet en dood. Ieder mens bevestigt telkens weer dat wij mensen op deze weg willen doorgaan.
Zo is die onweerstaanbare, meesleurende kracht van het kwaad in de mensengeschiedenis binnengekomen. De mensen verwoesten hun en het leven door het volgen van hun eigen begeerten en hartstochten. We zien rondom dat de wereld lijdt aan haar eigen ongerechtigheid die nog steeds voortkomt uit opstand tegen God en wetteloosheid. De zonde zit diep in het hele bestaan van de mensen verweven, tenzij en totdat Gods Geest je hart en je leven vernieuwt. De mens was oorspronkelijk geschapen om God lief te hebben en met Hem in eeuwige goedheid en geluk te leven. Het binnendringen van de zonde in de wereld is de oorzaak van alle ellende. Want met de zonde gaat, zoals van het begin nog altijd, samen de angst, het lijden en de dood. De ellende is dan ook niet ons onrechtvaardige lot, maar het gevolg van ‘menselijk’ handelen. Om het maar eens sterk te zeggen: de mens is geen slachtoffer van de omstandigheden, maar schuldig aan het menselijke leed en verantwoordelijk voor God en de medemensen.
Daarnaast valt uit de bijbel te leren dat, wat het kwaad in de wereld betreft, met nadruk wordt gesteld dat de macht en de werking van ‘de boze’ in de wereld gaande is. Velen geloven vandaag de dag niet meer in de duivel, maar je behoeft niet in hem te geloven om er toch van te lijden te hebben. Het bestaan van de duivel is even werkelijk als het bestaan van God. Het kwaad en de boze machten worden in de bijbel samengevat in een persoon, namelijk satan, de duivel, Gods tegenstrever, de verstrooier en verdelger vanaf het begin. Satan zet aan tot het kwade (vgl. 1Kron.21:1), belemmert de weg tot het goede leven met God en verleidt tot afval van God. Jezus leert daarom zijn volgelingen bidden: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van het boze’, wat wil zeggen: ‘Leidt ons zo, dat we niet aan de verzoeking overgeleverd worden (met andere woorden: houd ons vast!)’ en: ‘Verlos ons van het in de wereld aanwezige kwaad ofwel laat Uw wil geschieden en breek met Uw koninkrijk door in onze werkelijkheid’. Satan is geen tegen-god, hij is een gevallen engel, het hoofd van een leger gevallen engelen. Ook hij was goed geschapen, maar is tegen God opgestaan. Het blijft voor ons een groot geheim hoe goed geschapen engelen en zelfs een hoge aartsengel konden vervallen tot boze machten. Judas 6 geeft als een van de weinige bijbelplaatsen er enig zicht op: ontrouw was de oorzaak en verstoting het gevolg. Jezus leven en sterven heeft in het bijzonder duidelijk gemaakt dat God machtiger is dan satan. In zijn opstanding heeft de Zoon van God de dood en de duivel overwonnen. Al weet de satan nog van geen ophouden (zijn tijd is beperkt en kort) en al blijft hij verleiden en bestrijden, eens zal hij voor altijd veroordeeld en weggedaan worden.
Ook al weten we dan iets meer over de oorsprong en oorzaak van het kwaad en het daaruit voortkomende lijden, niet op al onze vragen geeft de bijbel een antwoord. Maar wij staan met onze vragen en worsteling over het Godsbestuur en de invloed van lijden en kwaad niet alleen. Juist de bijbel vertelt ons van andere gelovigen, Asaf, Job,Paulus en vele anderen worstelen om antwoorden voor onze diepste levensstrijd. Asaf komt de strijd te boven doordat God hem de dingen laat zien in eeuwigheidperspectief. Zeg maar vanuit Gods standpunt. Hij ziet dan dat de weg zonder God naar het verderf leidt en de weg van de strijd en beproeving van de vrome mensen naar het eeuwige, goede leven met God voert. Aan Job laat de Here zien dat zulke grote vragen onze kleine menselijkheid ver te boven gaan. De mens kan niet werkelijk doorgronden wat God doet en zal het ook nooit ten diepste verstaan. Het gevolg is dat Job op het laatst met zijn hand op de mond Gods regering aanvaardt. Paulus ontdekt dat in zijn geval God zijn gebeden niet verhoort omdat het beter is dat hij door zijn kruis tot de overwinning wordt geleidt. Voor deze grote apostel moet Gods genade voldoende zijn en zal zijn lichamelijke strijd hem nederig en afhankelijk van God houden. God belooftPaulus iets beters te geven dan waarom hij gebeden heeft, namelijk kracht en genade om het kruis te dragen. Het zijn allemaal wegen die de gelovige met al zijn vragen dichter aan het Vaderhart van God brengen. God laat blijkbaar moeilijke dingen in ons leven toe en heeft er zijn wijze bedoelingen mee. Het is niet eenvoudig om deze dingen zo op te schrijven, maar de moeiten kunnen ons blijkbaar vormen en het is vertroostend te weten dat er een vaderhand is die achter alles wat er gebeurd zijn kinderen ten diepste in Zijn hand houdt en hen bewaart. De strijd brengt ons ook tot wat nu werkelijk belangrijk is in het leven, het werkt louterend en zelfs opvoedend, want ook in verdriet en lijden mogen wij weten dat God zich met ons bezig houdt (lees Psalm 10:14). Op deze weg biedt God ons nog iets beters dan rationele antwoorden op onze diepste vragen. Hij troost en heiligt en loutert en sterkt ons in de strijd, zodat wij Hem als zijn kinderen onszelf geheel en al toevertrouwen en Hem volgen en dienen. Wij gaan Christus achterna, wetende dat Hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde. De belofte van zijn nabijheid (Matth. 28:18-20) is een kracht en zekerheid, een grond van vertrouwen voor tijd en eeuwigheid. God zelf is de strijd tegen satan al in het paradijsbegonnen. Hij zal de belofte van overwinning vervullen, hoe lang het naar ons gevoel ook moet duren. Jezus Christus is de strijd met de machten van het kwaad aangegaan en heeft op het kruis al over de zonde en de machten getriomfeerd. Halleluja! Die overwinnar, Jezus Christus onze Heer, zal eens terugkomen op aarde en voorgoed met satan en zijn trawanten afrekenen. Wie in de Here Jezus gelooft verwacht naar Gods beloften een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2Petr.3:13). Daar zien we naar uit, in het bijzonder wanneer we worstelen met de diepste vragen van het leven. God heeft in Christus het eerste en het allerlaatste woord!
Veel blijft voor ons verborgen. We kunnen niet begrijpen dat God het toelaat dat satan in onze mensenwereld gekomen is. Wij kunnen niet begrijpen dat zulke verschrikkelijke dingen gebeuren zoals wij die in de geschiedenisboeken lezen en nog steeds dagelijks via de media tot ons krijgen. Gods goede schepping lijdt, onrecht viert hoogtij, de waarheid wordt vermoord, de liefde in ongerechtigheid ten onder gehouden en de wereld bloedt aan duizend wonden. Hoe kan God het toelaten? Maar in al ons zoeken naar de onzichtbare God en zijn gerechtigheid zullen we blijven bedenken dat het niet zonder reden is dat het licht dat God bewoont ontoegankelijk wordt genoemd (1Tim.6:16). We zouden verblind worden wanneer wij dieper in deze geheimen zouden kunnen doordringen, dieper dan ons is geopenbaard. Wij zijn wat dat betreft ‘maar’ mensen. We zullen God God laten en erkennen dat Hij de geheel Andere is.
Bij alle vragen, worstelen en zoeken is voor wie gelooft één ding duidelijk: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1Joh.1:15). God is nooit van kwaad te betichten. Gods wil is zuiver en vrij van elke fout. God kan niet iets willen dat niet goed is. Zo is zijn wezen: een en al goedheid en liefde. Zo blijven beide voor ons een geloofswerkelijkheid: zijn almacht en zijn liefde, hoe ondoorgrondelijk ook.
God is goed
De meest opvallende ‘morele’ eigenschap of deugd van God is zijn goedheid. Hij is de goedheid Zelf (Ps.86:5; Marc.10:18). Die wordt zichtbaar en tastbaar in zijn gerechtigheid, waarachtigheid, heiligheid, liefde, trouw, geduld en barmhartigheid (Jer.9:24; vgl. Rom.2:4).
God is alwetend
Gods grootheid wordt verder getoond in zijn alwetendheid. God weet alles. Zijn kennis is volkomen en volmaakt. God… kent alle dingen (1Joh.3:20). Zijn kennis omvat alle werkelijk en mogelijke dingen en gebeurtenissen, alle mensen en hun overwegingen (Gen.6:5; 1Kron. 28:9; Job 21:27; Ps.94:11; Spr.15:3). Gods kennis omvat ook de toekomst (Jes.42:9; 46:10).
God is alomtegenwoordig
Aan de ene kant gaat God alle ruimtelijke beperkingen te boven, aan de andere kant is Hij in ieder punt van de ruimte aanwezig (Hand.17:27-28; Jer.23:24). Ook al is God overal tegenwoordig, toch openbaart Hij zich niet overal op dezelfde manier. Er zijn tal van bijbelplaatsen die aangeven dat God in een bepaalde plaats woont (bv. Jes.57:15). Daar komt nog bij dat de plaats van Gods openbaring niet statisch is, maar beweging vertoont (Gen.2:1; 3:8; 18; Ex.19:20 en Ex.33). Bij de menswording is de Zoon van God uit de hemelse ‘woonplaats’ van God ingekomen in de menselijke natuur, die Hij heeft aangenomen. Bij zijn hemelvaart gaat het opgestane en verheerlijkte lichaam van Jezus Christus van de aarde terug naar de hemelse werkelijkheid. We lezen dat Hij nu aan de rechterhand van God is (Rom.8:34). Uit deze voorbeelden blijkt dat Gods alomtegenwoordigheid niet uitsluit dat Hij een persoonlijke God is, die het heelal dat Hij geschapen heeft ver te boven gaat.
God is oneindig
De oneindigheid van God zegt iets over zijn onbegrensdheid: Hij is vrij van alle beperkingen. Hij wordt op geen enkele manier door iets of iemand anders bepaald. God is in absolute zin volmaakt, zonder gebreken (Matth.5:48; Ps.145:3). Door zijn oneindigheid is God volmaakt wijs, waarachtig, goed, heilig en rechtvaardig. Zo grijpoen al Gods eigenschappen op elkaar in. Want zijn oneindigheid wordt verder openbaar in zijn eeuwigheid, die van een andere orde is dan onze tijdelijkheid. God heeft niet alleen geen ruimtelijke beperkingen maar ook geen grenzen in de tijd (Ps.90:2).
God is liefde
Enkele voorbeelden van de belijdenis dat God liefde is: dit betekent dat Hij niet wil dat mensen verloren gaan, maar dat allen door erkentenis van de waarheid (in Jezus Christus) behouden worden (1Tim.2:4); dit betekent dat God wegen zoekt om zijn schepping te onderhouden en zijn schepsel te redden (Ez.33:11; Ps.16:11). Dit betekent dat God aan alle mensen zijn goede en onverdiende zegeningen schenkt en de schuld vergeeft aan wie met berouw over de zonden tot Hem komt (Ps.86:15). Dat God liefde is, betekent dat God met ons meevoelt (Hebr.4:15,16; Jes.63:9). Dat God liefde is, wordt tastbaar in zijn geduld en rijke goedheid (Ps.103:8; 2Petr.3:9; zie ook Psalm 136.
De verrassende werkelijkheid waarmee de bijbel ons in aanraking brengt is dat God in zijn liefde vóór alles de schenkende God is. Zelfs de Zichzelf Schenkende, die erop uit is de mens gelukkig te maken door ons deel te geven aan de rijkdom van zijn eigen bestaan. Dit is de meest onbegrijpelijke en heerlijke boodschap die het Evangelie ons duidelijk maakt: dat wij mensen omvat en gedragen worden door een laatste werkelijkheid die wij als Gods liefde leren kennen. Met het vertrouwen op die liefde van God staat of valt het christelijke geloof. De liefde van God is het middelpunt van alles! De liefde van God is de drijfveer en de concrete inhoud van de verhouding waarin God met ons wil omgaan. Met het oog op onze zonde heet die liefde genade en met het oog op onze nood heet ze barmhartigheid. De liefde is de blijvende eigenschap van God die tot uiting komt in alles wat God doet. Daarom moeten we de inhoud van het bijbelse en op God betrokken begrip liefde niet te veel ontlenen aan onze menselijke ervaringen. In onze taal beschrijft liefde zeer uiteenlopende gevoelens en verhoudingen die uiteenloopt van de meest egoïstische bezitslust tot de hoogste zelfopoffering. Wat wij zeggen over Gods liefde moeten we dan ook niet aflezen uit het gangbare woordgebruik, maar aan de manier waarop God zich in de bijbel als de liefhebbende betoont. Het gaat om die heel bijzondere liefde, waarmee Hij zich in zijn verbond met Israël en in de levensgang van Jezus Christus voor mensen en dus voor ons heeft ingezet. Gods liefde is niet onze liefde tot in de oneindige macht. Hoewel vergelijkbaar gaat Gods liefde ver uit boven wat wij ons bij de menselijke liefde bedenken. Bovenmate is Gods liefde zoals gezegd zichzelf schenkende liefde, maar dan zo dat die voor geen grens halt houdt, consequent op de ander is gericht, hoe ver en vijandig die ander ook mag zijn, een liefde waarvoor geen offer te groot is om mensen die daarom niet hebben gevraagd of zich zelfs ertegen verzetten toch te redden en te verrijken. De liefde van God is zoveel meer en anders dan onze liefde als God meer en anders is dan wij mensen.
Ik zal proberen er iets over samen te vatten:
- De liefde van God is de toewending en neerbuiging van de oneindig hoge God, dus een liefde van hoger naar lager, een liefde die afstand overbrugt
- In deze liefde handelt God vrijwillig. Hij leeft zijn leven daarin uit. Blijkbaar wil Hij niet anders dan ons liefhebben
- Dat God zich in zijn liefde aan ons geeft, betekent toch dat Hij zichzelf in die toewending niet verloochent: Hij blijft zichzelf
- God wordt in de bijbel juist als liefhebbend God ook na-ijverig genoemd, wat betekent dat Hij ons geheel en al ‘wil hebben’ en door ons dan ook zo erkend wil worden als de enige God
- De keerzijde van Gods liefde, zijn jaloersheid of naijver, komt daaruit voort dat Hij iets met ons wil. Hij wil er niet allen zijn in ons leven, maar ons leven veranderen en vernieuwen. Hij wil dat wij op Hem gaan lijken en zijn Zoon Jezus gaan navolgen. Wij reageren op de enig juiste manier op die liefde wanneer wij zijn prioriteit erkennen. Heiligheid en liefde zijn onscheidbaar één. Daarin is de liefde van God een heilige en dus geheel eigensoortige liefde. De bijbel maakt in Gods omgang met de mensen over de spanning tussen Gods liefde en zijn naijver heel duidelijk: wie de genade van Gods liefde verwerpt, die kiest er zelf voor onder Gods toorn te blijven.
5. God is drie-enig
De kerk van Jezus Christus heeft van vroege tijden af beleden dat God zich in zijn Woord laat kennen in drie onderscheiden goddelijke personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Ik neem hier een gedeelte over uit mijn Studies bij de Prediking met de titel ‘Wat betekent de Heilige Geest voor uw persoonlijke leven?’ bij de Pinksterprediking van 30 mei 2004. De inzet hier is niet zozeer gekozen in de bijbeltekst als wel in de ontwikkeling binnen de christelijke kerkgeschiedenis. De spits gaat daar ook niet over het God-zijn van Jezus, maar behandelt de drie-eenheid vooral met betrekking tot de Godheid van de Heilige Geest.
“Het begrip drie-eenheid komen we in de bijbel niet tegen. Er zijn in het NT maar twee verzen in de bijbel die op het eerste gezicht trinitarisch (met betrekking tot de drie-eenheid) uitgelegd kunnen worden: Matth.28:19 en 2Cor.13:13. Maar die twee verzen zijn niet genoeg om een zo belangrijke leer op te gronden. Het fundament van deze leer vinden we veeleer in een allesdoordringend patroon van goddelijk handelen, waarvan de bijbel en in het bijzonder het NT getuigt. De Vader wordt in Christus door de Geest geopenbaard. De Here God kan blijkbaar slechts gekend en uitgedrukt worden door de drie elementen van wat de bijbel schrijft over de Vader en de Zoon en de Geest erbij te betrekken (zie bv. 1Cor.12:4-6; 2Cor.1:21vv.; Gal.4:6; Ef.2:20vv.; 2Thess.2:13vv. Tit.3:4-6; 1Petr.1:2).
De vroege kerk heeft (na wat beschreven is in het boek Handelingen over het ontstaan van de christelijke gemeente) zich eerst langdurig beraden over het God-zijn van Jezus en wist ook niet zo goed raad met de Heilige Geest. Gedurende de eerste drie eeuwen was er in feite slechts betrekkelijk geringe belangstelling voor het werk van de Geest en dat die het leven van een christen zo vervult en vernieuwt als het NT beschrijft. Het ging toen vooral over andere theologische zaken. Uiteindelijk gaf het argument dat uit de doopwoorden bij Matth. 28 blijkt dat de Geest deelde in de goddelijkheid van de Vader en de Zoon de doorslag (kerkvader Athanasius (ca 296-ca 373). Pas in de vierde eeuw na Christus begon men de Geest openlijk God te noemen. De Geest kreeg dezelfde rang en waardigheid als de Vader en de Zoon toegeschreven. In het bijzonder het veelvuldig in de bijbel gebruikte woord ‘heilig’ voor de Geest was een van de argumenten: de heiligheid van de Geest is een van de eigenschappen van God.
De erkenning van de volkomen goddelijkheid van de Heilige Geest vond dus vrij laat in de ontwikkeling van de theologie van de kerkvaders plaats. In de opbouw van de dogmatiek (geloofsleer) wordt de volgende historische volgorde onderscheiden:
Fase 1: de erkenning van de volkomen goddelijkheid van de Here Jezus Christus. Fase 2: de erkenning van de volkomen goddelijkheid van de Heilige Geest. Fase 3: de definitieve formulering van de leer van de drie-eenheid, waarin deze geloofsuitspraken werden opgenomen en uitgewerkt.
Het is vooral de kerkvader Augustinus van Hippo (354-430), een van de meest invloedrijke denkers van de geschiedenis van de christelijke kerk, die veel geschreven heeft over de rol van de Heilige Geest als ‘de Geest is de Geest van de Vader en de Zoon, die hen samenbindt in de kracht van de liefde’ (vgl. 1Joh.4:8,16). Augustinus laat ook uit de bijbel zien dat de Geest de band van eenheid is tussen enerzijds God en anderzijds de christelijke gemeente, de gelovigen. De Geest is de gave, door God gegeven, die de gelovigen met God en met elkaar verbindt. De gemeente is de tempel van de Geest, daar woont God omdat de Geest er woont.
Het doel van de formulering van de drie-eenheid is gelegen in het zo zuiver mogelijk naspreken van het getuigenis dat de bijbel geeft over wie God is: over de tegenwoordigheid en het handelen van God de Vader in Jezus Christus door de Heilige Geest. De drie goddelijke personen, Vader, Zoon en Geest zijn één God.
Het is mogelijk enigszins vergelijkbaar en een beetje begrijpelijk te maken met dit voorbeeld: iemand kan je vader zijn en ook bakker en ook diaken in de kerk. Dit beeld gaat mank, maar drukt toch iets uit over hoe een persoon meerdere ‘taken’ kan hebben. Bij de drie-eenheid gaat het niet alleen over taken, maar ook over drie goddelijke personen. Dat maakt het begrijpen niet eenvoudig en het doorgronden zelfs onmogelijk. We trachten de bijbel eerbiedig na te spreken. Meer niet en ook niet minder.” Tot zover mijn Studie bij de Prediking.
Oudtestamentische getuigen van de drie-eenheid
De belijdenis van de christelijke kerk is dus dat deze drie Personen de ene waarachtige en eeuwige God zijn. Wanneer we spreken over ons geloof en zeggen: ik geloof in God, belijden we dat het daarbij gaat over Hem, die een drie-enige God is. Vooral in het OT staat de eenheid voorop. Het behoort tot het God-zijn van God, dat Hij de ene en de enige God is. Maar toch zijn ook in het OT voorbereidende gedachten te vinden die heenwijzen naar de trinitarische openbaring van God. Er is veel over te zeggen, maar ik noem enkele teksten en verwijsvoor de bespreking naar de commentaren:
- Gen.1:26,27, vgl. Gen.3:22 Voor uitleg: Bijbelcommentaar Genesis-Exodus in de serie Studiebijbel Oude Testament (SBOT1), Veenendaal 2004
- Spreuken 8:22-31, hier wordt de wijsheid als een (goddelijke) persoon voorgesteld
- Jesaja 9:5, hier wordt de Messias God genoemd: Sterke God
- Jesaja 61:1, dit is in het licht van het NT (Luc.4:18-21) een belangrijk getuigenis voor de drie-eenheid (zie SBNT4)
- Jesaja 63:9, de Engel des Heren of Engel van zijn Aangezicht is een bijzondere verschijning of openbaring van God
- Jesaja 63:10, naar aanleiding van het woord ‘bedroeven’ is hier ook een persoonlijke voorstelling van de Geest van God. Hij is van Hem onderscheiden en toch één met Hem
Wat in het OT verborgen aanwezig is over de drie-eenheid van God wordt openlijk en duidelijk in het NT. De openbaring van God in het NT is trinitarisch rijker dan in het OT. Dat houdt direct verband met de menswording van de Zoon van God en de uitstorting van de Heilige Geest met Pinksteren.
Nieuwtestamentische getuigen van de drie-eenheid
Er zijn in het NT vier soorten tekstgetuigen aangaande de drie-eenheid van God:
- de trinitarische formuleringen (Matth. 28:19; 2Cor.13:13; vgl. 1Joh.5:7)
- de triadische teksten. Een triade is een groep van drie bijeen behorende personen of zaken (Ef.4:4-6; 1Petr.1:2)
- de teksten die de drie personen noemen, maar zonder in de tekst verband aan te geven (Marc.1:9-11; Gal.4:4-6)
- en tenslotte de teksten waarin de relatie tussen de drie Personen naar voren komt (Joh.14:26; 15:26; 16:15
Enkele reflecties over de leer van de drie-eenheid
De drie personen in de drie-eenheid zijn niet drie delen van God. Wij belijden van God dat Hij één is. Dat houdt in dat er in Hem geen samenstelling is. Hij bestaat niet uit drie Personen, maar in drie Personen. De Vader, de Zoon en de Geest zijn drie personen en tegelijk één God.
Bij elk van de Personen en bij alle drie Personen samen komen wij in aanraking met God zelf. Een uitspraak hierover uit de kerkgeschiedenis (Concilie van Florence, 1439): ‘Vanwege deze eenheid is de Vader geheel in de Zoon, geheel in de Geest. De Zoon is geheel in de Vader, geheel in de Geest, De Heilige Geest is geheel in de Vader, geheel in de Zoon.’ Vergelijk hiervoor bv. Joh.10:38, 30). We mogen daarom geen scheiding maken tussen het werk van de Vader en de Zoon en de Geest alhoewel de werken van de drie-eenheid naar buiten toe zijn onderscheiden: de Zoon stierf op Golgotha, de Geest kwam met Pinksteren. Onze relatie tot God is dan ook altijd een relatie met de Vader, de Zoon, Jezus Christus en de Heilige Geest (vgl. Joh.5:26 en Joh.15:26).
De eenheid van God komt daarin uit dat de drie goddelijke Personen in hun handleen onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. Ofwel: wat de Vader doet, dat doet de Zoon ook, dat doet de Geest ook. De schepping is niet het werk van de Vader alleen, want de ander twee Personen nemen er aan deel (vgl. Joh.1:3; Gen.1:2). De verzoening is niet het werk van de Zoon alleen, want de Vader en de Geest nemen er ook aan deel (vgl. 2Cor.5:19; Hebr.9:14). De heiliging is niet het werk van de Heilige Geest allen, want dit wordt in de bijbel ook toegeschreven aan de Vader en de Zoon (vgl. 1Thess.5:23; Ef.5:26; zie ook Ef.1:3-14).
Wanneer we het christelijke geloof kort willen samenvatten maken we wel gebruik van de korte omschrijvingen, zeg maar de onderscheidingen van het werk van de drie-eenheid:
Ik geloof in God de Vader, die mij geschapen heeft, ik geloof in God de Zoon, die mij verlost heeft en ik geloof in de Heilige Geest die mij heilig maakt. Of anders gezegd: De Vader is onze schepper door zijn kracht, de Zoon is onze Verlosser en Heiland door zijn bloed en de Heilige Geest is onze Heiligmaker doordat Hij woont in onze harten. Nog directer en misschien wel te kort samengevat, kunnen we spreken over God als Schepper, God als Verzoener en God als Verlosser (Barth).
De leer van de drie-eenheid laat ons iets beseffen van de rijkdom van het leven van God. Hij is maar niet te beschrijven als Het Hoogste Goed of het Opperwezen of de Grond van alle bestaan. Hij is de levende God, in zichzelf een God van gemeenschap, in zichzelf een God van liefde. Bij onze vermeerdering van kennis over God behoort zoals gezegd de lofprijzing. Wij loven de God en Vader van onze Here Jezus Christus omdat we in de Zoon uitverkoren zijn en omdat Hij ons begenadigd heeft in zijn Geliefde Zoon. Wij loven God omdat de Heilige Geest ons verbindt met de eeuwige toekomst waarvan die Geest ons als onderpand gegeven is. Wij prijzen God omdat we in zijn naam gezegend zijn geworden: ‘De genade van de Here Jezus Christus en de liefde van God, onze hemelse Vader en de gemeenschap van de Heilige Geest is met ons allen (2Cor.3:13).
De lof aan God
U, Vader, U zij lof op een verhoogde toon!
Lof en aanbidding zij uw eengeboren Zoon.
Lof zij uw Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
Ons in de waarheid leidt, de weg van eeuwig leven.
U looft uw kerk alom, waar Gij haar ook vergaarde,
U looft wat loven kan, in hemel en op aarde!
Ahasverus van den Berg (1733-1807)
Liedboek voor de Kerken Gezang 399:3
(zie ook de liederen Trinitatis: Gezang 253-259; Psalm 8,19 en 33)
Eén is Vader, schept het leven,
Eén is Zoon, en wordt gegeven,
Eén is Geest, uit hen geheven,
Drie zijn Eén en gans verweven.
Elk is God en ons van node,
toch is ’t één en niet drie goden,
is het God, is God in waarheid,
drie en één in eeuwige klaarheid,
in het licht als drie personen.
Geen is in de tijden eerder,
geen is minder, geen is meerder,
eeuwige eenheid met elkander,
die niet wisselt, niet verandert,
één in denken, één in daden,
één in grondloze genade.
J.W. Schulte Nordholt (1920-1995)
naar Hildebert van Lavardin (1066-1133)
‘Zodra ik de eenheid zie, word ik door de drieheid omschenen; zodra ik de drieheid onderscheid, wordt ik tot de eenheid teruggevoerd.’
Gregorius van Nazianze (329-389)
Na dit alles geschreven en overdacht te hebben, denk ik: Soli Deo Gloria, God alleen de eer!