Kinderen in beeld en werkelijkheid

J.C. Bette

Jezus roept een kind uit zijn omgeving bij zich en gebruikte het kind-zijn overdrachtelijk als een van de belangrijke beelden uit zijn onderwijs. We willen een paar uitspraken en metaforen van Jezus over het kind nader bezien.

Met zijn stem en in een gebaar drukt Jezus uit hoe zijn houding tegenover kinderen is en we lezen daarover bij de evangelisten. Mattheüs beschrijft dat de Heer zijn handen op de kinderen legt en hen zegenend aanspreekt (19:15). Marcus tekent Jezus die in een liefderijke omarming de kinderen bij zich trekt en zegenwoorden over hen uitspreekt (10:16). Zo komen deze kinderen al op jonge leeftijd binnen de invloedssfeer van het Koninkrijk van God en laat Jezus hen delen in de zegeningen ervan. Ook Jezus zelf werd als baby door Simeon in de armen genomen en gezegend. Lucas geeft aan hoe Jezus de kinderen na de berisping door de discipelen opnieuw bij zich roept en met die kleintjes om zich heen aan volwassenen een les leert over het Koninkrijk van God (18:16,17).

De liefdevolle daden van de Heer onderstrepen zijn woorden. Telkens weer zien we bij Jezus dat zijn daden meer zijn dan illustraties bij de woorden en dat zijn woorden meer zijn dan verklaringen van de daden. Op verschillende wijze vindt er zowel door woord als door daad verkondiging plaats. Jezus voldoet aan het verzoek om de kinderen aan te raken, maar de ruimhartige en liefdevolle manier waarop Hij dat doet zal de discipelen en de begeleiders van de kinderen hebben verbaasd. Het leert ouders een les over hoe woord en daad in het omgaan met kinderen een heenwijzing naar en een uitwerking van Gods liefde dienen te zijn.

‘Voor zodanigen is het Koninkrijk van God’ en ‘Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan’. Dat is nogal wat! Nu moeten we bij het verstaan van deze woorden toch oppassen. Uit de woorden ‘van/voor zodanigen is het Koninkrijk’ kunnen we niet opmaken dat kinderen het Koninkrijk al van nature bezitten, enkel op grond van hun kind-zijn. Er staat niet ‘van hen’ maar ‘van zodanigen’, dat wijst erop dat het in de allereerste plaats erom gaat dat het kind de gesteldheid heeft die van elke burger van het Koninkrijk verwacht wordt: ontvankelijkheid, afhankelijkheid, eenvoud en gehoorzaamheid. Jezus zegt hier niet dat het koninkrijk van God speciaal voor kinderen is, maar dat het is voor mensen die zijn zoals kinderen. Het gaat om datgene waar kinderen voor staan: klein, weerloos, zonder status. Het zijn dit soort mensen waarvan deze woorden van Jezus veronderstellen dat zij open staan voor het koninkrijk van God.

Het komen tot Jezus wordt door Hemzelf gelijkgesteld aan het ontvangen van het Koninkrijk van God. Het is opmerkelijk dat Jezus dat Rijk zo nadrukkelijk aan zijn eigen Persoon verbindt. Meestal wordt er gesproken van het Koninkrijk binnengaan (Mar. 10:23-25; 9:47) of het Koninkrijk beërven (Mat. 25:34; 1Kor. 6:9,10). Het is echter ten diepste met het Koninkrijk als met de kinderen die tot Jezus komen om zijn zegen: Het Koninkrijk van God kan alleen maar worden ontvangen en men kan er alleen maar binnengaan door het zich te laten schenken. Eigen menselijke inspanning voldoet hier niet. Het vraagt een open en verwachtingsvolle houding, als die van een kind dat zich erbij laat roepen en Jezus vertrouwt zoals het van zijn ouders het goede verwacht.

Daarnaast belichten deze woorden de grote liefde van God. Hij opent zijn Rijk voor kinderen en wil ze al op jonge leeftijd binnen de invloedssfeer van zijn liefde en zegeningen brengen. Het Koninkrijk der hemelen is een geschenk van God, dat diegene ontvangt, die als een kind zichzelf klein weet en zijn volle vertrouwen op de hemelse Vader stelt. Deze weg is door Jezus geopend en is de voorwaarde om in het Vaderhuis, in de armen van de Vader terug te keren. Met zijn ontvankelijkheid en het vertrouwen in vader en/of moeder, staat een kind dichter bij God dan een volwassene die onafhankelijk wil leven. Zo ontvangen kinderen de voorspraak van de Here Jezus: bij uitstek geschikt om zijn zegen te ontvangen!

Worden als de kinderen

Op een ander moment geeft Jezus opnieuw een aanschouwelijke les. Hij roept weer een kind bij zich, in het midden van de kring discipelen, en spreekt dan de volwassenen aan: ‘Dit wat Ik jullie nu zeg, is vast en zeker, wanneer jullie je niet bekeren en worden als de kinderen, zullen jullie het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan. Wie zichzelf echter gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen’ (Mat. 18:1-5). De discipelen hadden de Meester even daarvoor de vraag gesteld wie van hen welke positie zou hebben in het Koninkrijk van God; wie daar de meeste zou zijn. Jezus zag in dit kind het tegenovergestelde van wat Hij bij de discipelen aantrof. Zij werden in beslag genomen door vragen naar eer, macht en positie, terwijl een kind zichzelf klein weet. Het antwoord van Jezus wijst op de noodzakelijke verandering die in het denken en doen van volwassenen moet plaatsvinden, waardoor zij ‘van boven geboren worden’ en als een kind ‘Abba, dat is Vader’, tegen de Here God gaan zeggen. Ook nu valt de nadruk op nederigheid en de noodzaak om eenvoudig te ontvangen wat aangeboden wordt. In de wereld moet je anderen ónder je zien te krijgen om zelf iets te worden. Jezelf omhoog werken, desnoods ten koste van anderen. In Gods Koninkrijk moet je aannemen wat Hij je aanbiedt en jezelf onderwerpen, de minste worden om de grootste te zijn. Worden als een kind is deze verhouding tot God aanvaarden door te sterven aan je eigen ‘volwassenheid’ en klein worden, dat is hulp behoevend en afhankelijk ten opzichte van de Here God.

Het zijn ‘deze kleinen, die in Mij geloven’, die Jezus erkent als bij Hem te behoren. Het is dan ook onmogelijk hen van Jezus te scheiden: ‘Een ieder, die zulk een kind ontvangt in Mijn naam, ontvangt Mij’. Het kleinste en geringste dat in Jezus’ naam ontvangen wordt, heeft grote waarde voor God! Wie een kind verzorgt en er aandacht aan geeft (het opneemt) in Jezus’ naam, dat wil zeggen omwille van Jezus zelf, die doet dit aan de Heer zelf!

Uit de context (Mat. 18:1-9; Mar. 9: 36-42) blijkt, dat Jezus met ‘deze kleinen’ niet langer het kind op het oog heeft, maar allen die in Hem geloven. De Studiebijbel maakt het duidelijk: ‘We zouden bij ‘één van deze kleinen’ nog steeds kunnen denken aan het kind dat Jezus in de kring van de discipelen had geplaatst. De toevoeging ‘die [in Mij] geloven’ geeft echter aan dat nu in eerste instantie gedacht wordt aan de volgelingen van Jezus: de duivelbezweerder die met de beste bedoelingen Jezus’ naam gebruikt (vs.38-39), de man die de discipelen een beker water aanbiedt (vs.41), de discipelen zelf (vgl. de uitdrukking ‘een van deze kleinen’ in Mat.10:42; 18:6,10,14, vgl. Mat.25:40) en dan ook de gelovigen in het algemeen.’

De les van Jezus verschuift van het echte kind via de metafoor van het kind naar een gelovige. Het betekent dat wie de gelovigen, de naar wereldse normen nietige en onbelangrijke mensen, vriendelijk en gastvrij ontvangt, die ontvangt Jezus zelf! Jezus leert ons op de kleintjes te letten! Er wordt ons geleerd een kind te ontvangen als Jezus en het Koninkrijk te ontvangen zoals men een kind ontvangt. Wie het Koninkrijk in wil gaan, moet het ontvangen zoals kinderen het ontvangen: blij en dankbaar. Zo zullen we ook omgaan met onze broeders en zusters, zonder ‘aanzien des persoons’!

Verleidingen

Vervolgens spreekt Jezus over de schokkende mogelijkheid van verleiding: ‘Maar een ieder, die een dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee’ (Mat. 18:6). ‘Ziet toe, dat gij niet een dezer kleinen veracht. Want Ik zeg u, dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht zien van Mijn Vader, die in de hemelen is’ (vs. 10, vgl. 21:14-17!).

Ook hier blijken het voorbeeld (kind) en de betekenende zaak (zij die in Mij geloven) in elkaar over te lopen. Jezus houdt er realistisch rekening mee dat het de argelozen en onschuldigen zijn die de meeste kans lopen het slachtoffer te worden van verleiding. Hij waarschuwt zijn discipelen voor het besmettelijke karakter van de zonde. Verleidingen zijn onvermijdelijk vanwege de invloed van de zonde en de heerschappij van satan in de wereld. Maar ieder mens door wie de verleiding komt, is toch persoonlijk verantwoordelijk. Wat een ernstige waarschuwingen, ook voor ouders, opvoeders en voorgangers. Het is geen kleinigheid als door iemands toedoen een van deze kleinen verloren gaat! Want ‘de Zoon des mensen’ is gekomen om het verlorene te behouden en ‘de Vader in de hemel’ wil niet dat een van de kleinen verloren gaat.

Van deze kleinen zegt Jezus dat ‘hun engelen’ voortdurend het aangezicht van de Vader zien. Het gaat hier blijkbaar over de engelen die tot de binnenste kring voor Gods troon behoren en die tot taak hebben ‘deze kleinen’, onmondige kinderen en eenvoudige gelovigen, te beschermen (Ps. 91:11; vgl. Hand. 12:7,15). Zij door wie de zondige verleidingen komen, krijgen God en de engelen tegen zich! De heftigheid van Jezus’ woorden drukt de intensiteit uit van de liefde, waarmee de Goede Herder voor de kleinste schapen van zijn kudde zorgt.

Het kind in boek en brief

In het overige deel van het NT vinden wij een bevestiging en de toepassing van wat we over Jezus en de kinderen in de Evangeliën lezen. In enkele kenmerkende voorbeelden zien we dat uitgewerkt.

De Pinksterpreek

Petrus legt in zijn Pinksterpreek uit dat de belofte van de Heilige Geest niet beperkt blijft tot hen die de uitstorting meemaakten, maar ook bedoeld is voor ‘uw kinderen’, dat wil zeggen voor de komende generaties. Op dat moment heeft de apostel nog niet beseft dat deze belofte ook zou gelden voor de toekomstige gelovigen uit de heidenen (vgl. Hand. 10:45), maar zijn woorden waren profetisch. Ook zij die ‘ver weg’ waren zullen de Heilige Geest met zijn gaven ontvangen. En de belofte is niet alleen voor de volwassenen, maar ook voor de jongeren: zonen en dochters zullen profeteren en jongemannen zullen gezichten zien (Hand. 2:17). Het heil van God geldt ‘zovelen als de Here ertoe roepen zal’ (2:39) en voor ‘ieder die de naam des Heren aanroept’ (2:21). Het initiatief gaat van God uit en de verantwoordelijkheid ligt bij jong en oud. Genade is geen erfgoed. Toch ontvangen kinderen van gelovige ouders het voorrecht in gezin en opvoeding de goede krachten van het Godsrijk te beleven.

Wanneer de christenen van de gemeente in Tyrus de apostel Paulus na zijn korte bezoek uitgeleide doen, gaan de gezinnen met hem mee tot buiten de stadsmuur. De vrouwen en kinderen zijn erbij en ook zij knielen neer op het strand om God voor hun geliefde apostel aan te roepen (21:5). Dat Lucas hen bij dit afscheid vermeldt, geeft aan dat er een hartelijke en liefdevolle band bestond tussen Paulus en de kring van gelovige gezinnen. De kinderen horen er in de gemeente bij en beleven de indrukken van het Koninkrijk voluit mee.

Geheiligd in de gelovige moeder of vader

In een van de brieven die Paulus aan de gelovigen in Korinthe schrijft, maakt hij duidelijk hoe het staat met de kinderen, wanneer een van de ouders niet gelooft (1Kor. 7: 12-17). De hoofdgedachte voor wat de echtgenoten betreft is dat genade niet amputeert. Voor zover het van de gelovige afhangt, is de opdracht: blijf bij elkaar! Wanneer de ongelovige man of vrouw in voortzetting van het huwelijk bewilligt, moet de gelovige wederhelft voor hem of haar een open hart hebben en houden.

Deze opdracht staat in direct verband met de eventueel aanwezige kinderen. Zij zijn namelijk in het geloof van de christenouder(s) geheiligd. Dat wil zeggen dat zij, evenals de ongelovige man en overigens als alle kinderen in een christelijk gezin, als het ware ‘apart gezet’ zijn voor God, met het doel dat zij zelf ook tot persoonlijk geloof in Hem zullen komen. Dit betekent niet dat de kinderen van gelovige ouders automatisch heiligen zijn, in de zin van kinderen van God. De heilzame verhouding tussen Christus en de gelovige vader of moeder vormt voor zulke kinderen door de opvoeding echter wel een grote zegen en een bescherming. Het geheiligd zijn houdt voor hen in dat God op een speciale manier hen op het oog heeft en met hen bezig is, mede door het goede voorbeeld van de gelovige vader of moeder.

Ook hieruit blijkt dat kinderen van gelovige ouders tot de gemeenschap rond de Here Jezus behoren, ook al hebben ze nog geen persoonlijk geloof. Totdat zij zelfstandig worden en in alle dingen hun eigen keuzen maken, delen ze mee in de geloofs-heiligheid van de ouders.

Geen argumenten tegen het Evangelie!

In de voorschriften die Titus krijgt voor het aanstellen van oudsten in de jonge gemeenten op Kreta lezen we dat die (aanstaande) oudsten gelovige kinderen moeten hebben. Ter wille van de goede naam van de christelijke gemeente moeten haar leiders een goede reputatie bezitten. Het gedrag van de kinderen van een oudste mag niemand een argument in handen kunnen geven om zich tegen het Evangelie te keren. Zij moeten ‘trouwe’ kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten (Tit. 1:6, vgl. 1Tim. 3:4,5). Het gedrag van de kinderen in een christelijk gezin bepaalt mede het functioneren van de ouders in de kerkgemeenschap. Uit deze voorwaarden voor oudsten kunnen we afleiden dat christenen in die tijd gelovige en ook wel ongelovige kinderen konden hebben.

De jonge Timotheüs

De grote waarde van een opvoeding die bepaald is door bijbels onderwijs blijkt wanneer Paulus in een brief zijn medewerker Timotheüs daaraan herinnert. In zijn strijd tegen de dwaalleraars, die verwarring brengen in de jonge christelijke gemeente, wordt Timotheüs aangespoord om te blijven vasthouden aan de hem overgeleverde christelijke leer. Vele betrouwbare mensen waren in dat onderricht aan Timotheüs betrokken geweest. De kiem lag echter thuis. Zijn moeder en grootmoeder hadden Timotheüs als kind al van de Here God verteld. Het geloof van zijn moeder Eunice had een grote indruk op Timotheüs gemaakt. Hoewel zij door haar huwelijk met een Griekse man buiten de joodse gemeenschap was komen te staan, was deze vrouw een levende heenwijzing naar Christus geweest, in ieder geval voor haar eigen zoon. En was grootmoeder Loïs niet de eerste christen uit de familie? De inmiddels volwassen voorganger Timotheüs wordt door zijn oudere vriend Paulus bepaald bij de grote waarde van zijn opvoeding voor het uitvoeren van zijn huidige leiderstaak (2Tim. 3:14-17; 1:5). Zo dragen gelovigen volle verantwoordelijkheid voor het zorgvuldig bewaren en doorgeven van wat het christelijke geloof betekent en inhoudt. In het bijzonder zij die geroepen zijn tot geestelijke dienstbaarheid in de christelijke gemeente worden hierbij bepaald. Achting en respect voor hen die ons in het geloof hebben onderwezen en zijn voorgegaan, past bij het leven onder de kinderen van God.

Kernwoorden:
kinderen
 
Beschikbare downloads: