Kinderen in de Bijbel

J.C. Bette

De Here Jezus was een joodse man. Wat Hij om zich heen zag en hoorde aangaande kinderen, stoelde voor een groot deel op eigen ervaring en wat de rabbi’s daarover aan opvattingen onderwezen. Jezus groeide op in het grotere gezin van Jozef en Maria. In Jezus’ woorden en daden met betrekking tot de kinderen horen en zien we iets dat zowel intens joods als radicaal nieuw is. Zijn omgang met en gedachten over kinderen waren zo verrassend, dat zelfs zijn discipelen het niet goed begrepen. Toch greep Jezus terug op wat was overgeleverd.

Het Oude Testament ziet kinderen als een kostbaar geschenk, een gave van God. In tegenstelling tot de Grieks-Romeinse wereld, waarin een kinderleven nauwelijks telde, werden in de joodse samenleving kinderen beschouwd als een zegen. Een moeder met kinderen was bevoorrecht. Onvruchtbaarheid werd als een schande beleefd en ging met veel verdriet en bewogenheid gepaard. Kinderrijke vrouwen werden gezegend genoemd en de kinderloosheid zag men als een vloek die vaak een benadeelde positie tot gevolg had.

Kleine kinderen namen thuis al vroeg deel aan de huiselijke godsdienstoefeningen en beleefden met hun ouders de grote feesten van het verbond. Het gezinsleven van joodse kinderen in de tijd van Jezus werd behalve door liefde van de ouders gevormd door het gebod: ‘Eer uw vader en uw moeder’ en de heftige vermaning ‘Vervloekt is hij die zijn vader of moeder veracht’ (Deut. 27:16). Het sociale weefsel in gezinnen werd wederkerig bepaald door van God gegeven leefregels, met zegen in het vooruitzicht.

De Studiebijbel geeft er helder zicht op: ‘Het eerste gebod over intermenselijke verhoudingen betreft de oproep tot eerbiediging van de ouders (Ex. 20:12). Dit gebod heeft onder andere betrekking op de zorg voor de vader en moeder wanneer ze oud en hulpbehoevend worden. Deze zorg uit zich door een houding van eerbied en respect. De parallelle tekst in Lev.19:3, waar ‘vrezen’ of ‘ontzag hebben voor’ gebruikt wordt, maakt duidelijk dat ook een algemene eerbiediging van het ouderlijk gezag bedoeld wordt. Wanneer de Israëlieten zich houden aan dit gebod, zal hun individuele leven en hun leven als volk verlengd worden in het land dat God heeft beloofd.’

Hoewel joodse ouders geloofden dat zij hun kinderen slechts toevertrouwd hadden gekregen, waren zij toch voor hen de vertegenwoordigers van God. Het ouderlijke gezag volgde direct op het gezag van God. Het doel van de opvoeding was dat de kinderen ontzag en eerbied zouden krijgen voor de Here. Om dit doel te bereiken, kon de opvoeding gepaard gaan met stevig sturende middelen, waarin zelfs de lichamelijke tuchtiging een plaats had (Spr. 13:24). Het boek Spreuken benadrukt de ontwikkeling van goede, deugdelijke eigenschappen, iets wat vandaag de dag nogal eens over het hoofd gezien wordt. In dit opzicht vormt bijbelse raad een sleutelfactor bij een evenwichtige opvoeding. De moderne gedachte dat onze kinderen pareltjes, prinsjes en prinsesjes zijn, steekt flinterdun af bij de veelal als weerbarstig en ingewikkeld ervaren werkelijkheid van het opvoeden.

‘Spreuken sluit aan bij de gebruiken in de eigen tijd. De kern van de spreuk is dat een ouder die de opvoeding van zijn kind serieus neemt, bereid moet zijn een kind te corrigeren. Soms worden kinderen verwend, omdat ouders de confrontatie schuwen en niet met gezag willen optreden. Hierdoor leren kinderen niet om grenzen in acht te nemen. Daardoor kunnen ze onzeker en arrogant worden. Zoals blijkt uit de koppeling tussen liefde en correctie in de tekst, moet tucht altijd plaatsvinden in een context van liefde en zorg voor het kind, en moet het bij tucht niet gaan over boosheid en wraak. Al is het onnodig en in onze tijd zelfs verboden lijfelijke straffen te gebruiken, toch dient een ouder confrontatie en – indien nodig – stevige maatregelen niet te schuwen. Onze tijd vraagt om ouders die met liefde én gezag kunnen optreden, omdat ze het beste met hun kinderen voor hebben.’

Centraal in het onderwijsprogramma van het joodse gezin en hun school stonden het lezen, uit het hoofd leren en begrijpen van het enige leerboek, de Thora. Thora is een Hebreeuws woord dat onderwijzing, leer, instructie of wet betekent. In het jodendom gebruikt men dit woord meestal voor de eerste vijf boeken van de Tenach (de Hebreeuwse Bijbel), die de grondslag van het joodse geloof vormen. In zo’n joodse leefwereld is Jezus opgevoed en groot geworden.

Al vroeg in zijn jeugd bleek echter dat Hij die wereld oversteeg en uitging boven zijn leermeesters. Hij was immers bezig in de dingen van zijn hemelse Vader! Hij leefde en dacht vanuit de werkelijkheid van Gods Koninkrijk. Jezus bracht dan ook niet ‘slechts’ een nieuwe leer. In zijn Persoon, door zijn leven en verkondiging was in feite dat Koninkrijk van God aangebroken. Die grote doorbraak werd onder meer tastbaar in Jezus’ nadruk op het leven tot eer van God en in zijn zorg voor het kwetsbare leven. Hij bood armen en kinderen bescherming aan, genas zieken en zwakken en stelde het hele leven in een nieuw, verrassend licht. In Jezus was God bij de mensen. Dat ontdekten de discipelen gaandeweg en hun ogen gingen open. Zij werden door die openbaring armen van geest en kinderen van God.

Kijk op kinderen

Het was lente rond het meer van Galilea. Toen aan het einde van de eerste wonderbare spijziging alle mensen die naar Jezus toegestroomd waren om Hem te horen genoeg gegeten hadden, verzamelden de discipelen het overschot van de brokken. Het waren twaalf volle manden. Terwijl zij door de rijen van de in het groene gras zittende mensen liepen, hebben ze de in groepen bij elkaar zittende mannen geteld. Dat waren er ongeveer vijfduizend. Mattheüs beschrijft in zijn evangelieboek dat de vrouwen en de kinderen, die er ook bij aanwezig waren, niet werden meegeteld. Naar gewoonte stonden of zaten zij ongetwijfeld apart, op een zekere afstand van de mannen. Een dergelijke ‘opstelling’ was ook gebruikelijk bij de feestmaaltijden tijdens het Pascha (SB II, 13). Door deze manier van beschrijven wordt de indruk van het wonder vergroot. Zoveel mannen, en dan ook nog de vrouwen en de kinderen… Het drukt ook de overtuiging van de evangelist uit dat de vrouwen en de kinderen wel degelijk behoren bij het volk dat God op het oog had. Al werden ze dan vanwege de enorme aantallen niet geteld, ze doen in de leefgemeenschap rond Jezus wel degelijk mee en behoren er volledig bij! Ook zij hebben gedeeld in de goddelijke genade om door de Here Jezus gevoed en gezegend te worden.

Van wat we in het NT over kinderen lezen, houdt een deel verband met de relatie tot de ouders en het omgaan met elkaar in het gezin. Kinderen worden opgeroepen hun ouders te eren en te gehoorzamen. Dit in overeenstemming met het vijfde gebod van de wet, terwijl ouders en ouderen met kracht op hun verantwoordelijkheden voor kinderen gewezen worden. Het kan in onze tijd bij het lezen van die stevige wetsregels wel wat dwingend en richtinggevend overkomen. Wij zijn dat niet meer zo gewend. Het neemt niet weg dat we in het NT de sfeer van denken over kinderen duidelijk proeven en het is opmerkelijk dat juist toen Gods beginselen voor het gezin opnieuw zijn verwoord!

In het Nieuwe Testament wordt het begrip kind of kinderen behalve voor het echte kind ook gebruikt in een overdrachtelijke manier van spreken over wat voor het geestelijke leven van volwassenen nodig is. In voorbeelden wordt aan volwassenen voorgehouden hoe waardevol en onmisbaar bepaalde elementen uit het kind-zijn voor hen zijn. Als er op een zeker moment veel jonge kinderen rond Jezus zijn, worden de discipelen benauwd dat de kinderen de Meester in Zijn onderwijs zullen storen en Hem voor de voeten gaan lopen. Zij geven daarmee blijk van een houding die veel mensen in die dagen ten opzichte van kinderen innamen: kinderen tellen niet mee en omgang met kinderen is tijdverspilling. Jezus corrigeert dat verhinderende gedrag verontwaardigd! Het opgeklopte leven van volwassenen vindt relativering in de woorden van Jezus, namelijk dat geestelijke mensen zullen worden als de kleine kinderen. Hij wijst hen en ons erop dat het in de allereerste plaats erom gaat, dat het kind de innerlijke gesteldheid van eenvoud, ontvankelijkheid en vertrouwen heeft die van elke burger van het Koninkrijk (kinderen en volwassen) verwacht wordt.

Voor Jezus zijn de kinderen geen belemmering en geen hinderlijke lastposten die nog niet meetellen. Kinderen zijn naar Jezus’ woord zelfs bij uitstek geschikt om zijn zegen te ontvangen: ‘Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze daarin niet.’ Dit is sindsdien een ernstige les voor ouders en opvoeders. De Here Jezus wil niet dat er barrières worden opgeworpen waardoor kinderen zijn zegen niet zouden ontvangen. Een van de ernstige gevolgen van voortdurende ruzie in gezin of familie is dat het zaad van onverzoenlijkheid in de harten van kinderen gestrooid wordt. De dagelijkse beleving in het gezin vormt een heenwijzing óf een barrière voor wat op zondag beleden wordt! Schijnheiligheid van volwassenen is de vijand van het kindergeloof. Een van de ernstige gevolgen van incest is een kapotgeslagen ouderbeeld, waardoor het beeld van (de eveneens gezag dragende) God voor het kind angst en onveiligheid oproept. Ouders en ouderen mogen de weg naar Jezus voor de kinderen in geen geval bemoeilijken of versperren.

Wij zullen ons realiseren dat de ontdekking van het kind-zijn als een erkende fase in de menselijke ontwikkeling, met zijn eigen waarden en rechten, een modern verschijnsel is. De moderne westerse aandacht voor het fenomeen kind en het daarmee gepaard gaande, vaak sentimentele denken over de kinderjaren, zullen we in de tekst van het NT niet terugvinden. Het gevaar is niet ondenkbaar dat wij met onze gevoeligheid voor alles wat het kind betreft de huidige idee daarover aan de tekst van het NT opdringen.

Jezus een kindervriend?

Zoals dat in het dagelijkse leven gewoon is, zal ook Jezus dikwijls kinderen gezien hebben. Over zijn eigen kinderjaren weten we heel weinig. Wel beschrijft het NT enkele concrete ontmoetingen tussen Jezus als volwassen man en kinderen. Wanneer we over deze teksten nadenken is het goed vooraf enkele dingen te overwegen. Allereerst stellen we vast dat Jezus zelf niet getrouwd is geweest en geen eigen kinderen had. Tegengesteld aan de heersende sociale verwachtingspatronen van zijn tijd heeft Jezus zijn roeping zodanig verstaan dat Hij vanwege zijn opdracht moest afzien van het huwelijk en de daarmee verbonden gezinsbanden.

Ten tweede heeft Jezus ook van zijn discipelen verwacht dat zij hun gezinsverplichtingen ondergeschikt maakten aan zijn zaak. Dit had ook betrekking op de verhouding tot hun kinderen: ‘Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouwen kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn’ (Luc. 14:26, vgl. Mar. 10:28-31). Het begrip ‘haten’ is hier weliswaar als absolute tegenstelling tot liefhebben gebruikt, maar dat neemt niet weg dat de eis van Jezus is, dat men Hem boven alles moet liefhebben, zonder dat de gezinsbanden het radicale discipelschap in de weg staan. Zelfs de band van het bloed is ondergeschikt aan de band met Jezus.

Ten derde waarschuwde Jezus zijn discipelen ervoor dat er ernstige vijandschappen kunnen ontstaan tussen ouders en hun kinderen, en wel vanwege hun standpunt ten opzichte van Hem (Luc. 21:16).

Ten vierde wordt Jezus in het NT niet in het bijzonder afgeschilderd als dé grote kindervriend. Hij is de vriend van oud en jong! De Here Jezus kwam als vanzelf in contact met kinderen, voor zover die zich bevonden in de groepen mensen die naar Hem kwamen luisteren en Hem volgden. Eens zocht een vader Jezus op in verband met zijn zieke dochtertje. Hij riep het inmiddels gestorven kind tot leven. Een andere keer ontdekte Jezus in een langstrekkende begrafenisstoet een rouwende weduwe, die haar enige zoon ging begraven. Met innerlijke ontferming over haar beveelt Hij de gestorven jongeman op te staan en ‘geeft’ hem levend en wel aan zijn moeder terug. Het waren in zekere zin toevallige ontmoetingen. Een van Jezus’ gelijkenissen heeft als beeldverhaal het spel van kinderen op de markt (Mat. 11:16-19), maar de boodschap van de gelijkenis is, zoals steeds, gericht tot volwassenen!

Ten slotte moeten we vaststellen dat kinderen ‘inclusief’ tot het onderwerp van Jezus’ bediening gerekend kunnen worden. Wat we lezen over de opwekkingen van het twaalfjarige dochtertje van Jaïrus en van de jongeling uit Naïn vormt een uitdrukking van de macht en kracht van de komende Godsregering, zoals die al tastbaar werd in Jezus’ leven op aarde. De wonderen aan kinderen zijn geen doel op zich, maar ze vormen in het algemeen tekenen van wat God aan vernieuwing van plan is.

 (wordt vervolgd door: ‘Kinderen in beeld en werkelijkheid’)

 

 

Kernwoorden:
kinderen
 
Beschikbare downloads: