Wees niet bezorgd…

Wees niet bezorgd…

over de betekenis van bezorgdheid en de zorg van God voor je leven

  ‘Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?” of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?” – dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last’

(Mat.6:25-34).

Over welke bezorgdheid gaat het hier?

Dikwijls wordt bij de uitleg van deze woorden van Jezus onderscheid gemaakt tussen het normale zorgen voor iets (voorzorg nemen) en het onrustig en angstig bezorgd zijn. Die angstige bezorgdheid is een heel onaangenaam gevoel, omdat het voortkomt uit iets wat niet aanwijsbaar is. Het is een vreemd soort angst, deze bezorgdheid, die een mens als het ware in tweeën kan scheuren. Mijn goede vader leerde mij er een spreukwoord over dat ik nooit vergeten ben, waarschijnlijk ook omdat ik het gevoel waarover het gaat zelf ook wel ken. Hij zei dit: ‘Jongen, een mens lijdt vaak het meest, voor het lijden dat hij vreest en nimmer op komt dagen, zo heeft hij meer te dragen, dan God te dragen geeft.’ Tja, die vader Hubertus, zaliger…

Er is wat voor te zeggen, dat hier in dit woord van Jezus’ Bergrede niet zozeer sprake is van zulke angstige bezorgdheid, maar veel meer van het zakelijk ‘alvast voor iets zorgen’, zeg maar vooruitdenken. Op die manier is bijvoorbeeld ook Martha later druk in de weer, en ze hoort Jezus corrigeren: ‘Martha, Martha, je bent zo bezorgd en maakt je veel te druk. Er is maar één ding noodzakelijk…’. Overigens gebruikt Jezus in zijn woorden aan Martha hetzelfde grondwoord voor ‘je bezorgd maken’ als waarover wij nu nadenken. De apostel Paulus zegt weer veel later van zichzelf, dat hij ‘de zorg heeft voor alle gemeenten’ (2Cor.11:28). Druk in de weer zijn en zelfs in zorg zijn voor de gemeente, het komt bekend voor.

Het is wel duidelijk dat zulk (voor)zorgend bezig zijn gemakkelijk kan verworden tot de eenzijdige bezorgdheid waar Jezus ons voor waarschuwt. Daarover horen we Paulus’ wijze raadgeving aan gemeenteleden in Filippi: ‘Weest in geen ding bezorgd,maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God’ (Fil.4:6).  Hier komt bezorgdheid te staan tegenover het vertrouwen dat een gelovige op de zorg van God heeft. De woorden ‘met dankzegging’ wijzen er immers op, dat wij ons tijdens het gebed realiseren mogen, hoe God in het verleden voor ons gezorgd heeft. Daardoor zal je geloof en vertrouwen dat Hij ook nu zal voorzien en voor ons zorgt, groeien.

Maar nu terug naar de woorden van Jezus in de Bergrede. Want we kunnen het daar toch niet zo opvatten, dat Jezus het ‘bezorgde zorgen’ verbiedt om ons het ‘vertrouwende zorgen’ aan te bevelen. De tegenstelling is namelijk niet die tussen bezorgd of onbezorgd alsmaar bezig zijn met eten en drinken en kleding. Nee, de tegenstelling is die tussen het alsmaar bezig zijn met eten en drinken en kleding óf het zoeken van Gods rijk en zijn gerechtigheid! Daar zit ‘m de kneep! Jezus zegt hier dat wij voor ons leven (ziel en lichaam staan hier voor de hele mens, vgl. 10:28) op iets anders uit moeten zijn dan alleen maar op eten, drinken en kleding! Jezus’ woorden zijn gericht op een verkeerde, eenzijdige blikrichting in ons zorgen! Ik zal het verder toelichten:

Wie de beginwoorden niet goed leest, komt met de uitleg van het vervolg op een verkeerd spoor. ‘Daarom’ verbindt de verzen 25-34 met vs.24 en wil zeggen: omdat het (over)bezorgd zijn voor eten en drinken en kleding het dienen van de Mammon is! Jezus spreekt hier dus niet over het goede ‘zorgdragen voor’, maar over bezorgd zijn, het zich zorgen maken. Het gaat in het bijzonder over het bezorgd zijn over zichzelf met het oog op de toekomst (vgl. vs.34), omdat men probeert zijn leven veilig en zeker te stellen. De mens maakt zich bezorgd over zijn leven (ziel, lichaam) en over zijn levensonderhoud (eten, drinken, kleding). Het is een angstige zorg: ‘Wat moeten wij eten, drinken etc….’..

De eerste reden om af te zien van dit angstige (eenzijdige) zorgen brengt Jezus als volgt onder woorden: ‘Is niet het leven zelf belangrijker dan voedsel en het lichaam belangrijker dan kleding? Als God de bron is van het eerste (het grootste, namelijk jouzelf in leven en sterven), zal Hij dan ook niet voorzien in het laatste (het kleinere, namelijk jouzelf in wat je in het dagelijkse leven echt nodig hebt)? Het is dus een waarschuwing om goed voor onszelf te zorgen…, wat betekent dat we aan ándere dingen zorg zullen besteden dan alleen aan wat we eten en drinken en aantrekken. Het gaat om het besef dat het leven als schepsel van God meer is dan het bevredigen van lichamelijke behoeften. Het gaat erom dat we bewust voor Gods aangezicht leren leven, als kinderen die zich opgenomen weten in zijn liefdeverbond.

De tweede reden om het angstige zorgen na te laten geeft het voorbeeld van de vogels ons, waarin getuigd wordt van de goedheid en de trouw van de Schepper (vgl. Ps.104:10-18). Als de Vader in de hemel voor de vogels zorgt, dan zal Hij toch zeker Zijn kinderen het nodige geven.

Aan de discipelen houdt Hij dan door een retorische vraag Gods liefde voor: ‘Gaan jullie die vogels niet verre te boven, zijn jullie niet meer waard dan zij?’  God voedt vogels in de lucht. Hij voedde Israël in de woestijn. Wie in dienst staat van zo’n hemelse Vader, kan erop rekenen dat ons leven hoe dan ook  in zijn hand is. Dat zal immers ook het geval zijn in het hemels koninkrijk! Daar zullen we eten en drinken wat we niet zaaiden en ‘van de opbrengst genieten van wat we niet verbouwden’ (Mat.8:11; Luc.22:30; Mar.14:25; Op.2:17). Gods zorg voor de vogels van de hemel stimuleert ons om allereerst het koninkrijk van de hemel te zoeken!

Na het voorbeeld van de vogels en hun voedsel spreekt Jezus over de schoonheid van de veldbloemen die ze zo om zich heen zagen. Mooier nog dan de koningsgewaden van Salomo zijn ze! En dan komt het: nóg mooier worden de gelovigen ‘bekleed’ in Gods hemelrijk (Mat.17:2; Op.3:5; 2Cor.5:1-5). Dan wordt de vergelijking met het gras dat snel verdort en na een dag in de oven wordt geworpen ook duidelijk. Ook ons aardse, menselijke leven is zo sterfelijk als gras (Jac.1:9-11). Wie echter het Rijk van God verwachten, voor hen wacht een onvergankelijk leven! Daar zal ons leven heerlijker bekleed wordt dan de prachtigste maar vergankelijke bloemen. De schoonheid van vogels en bloemen zijn als het ware de plaatjes in het leesboek van het hemelrijk. Voor wie het zien wil!

Laten we daarom niet te weinig van onze zorgende God verwachten! De uitdrukking ‘kleingelovigen’ komt vier keer in het evangelie naar Mattheüs (6:30; 8:26; 14:31; 16:8) en één keer in het evangelie naar Lucas (12:28) voor. Kleingelovig is iemand die weinig geloofsvertrouwen heeft. Het wordt in het NT gesproken tot mensen die bevreesd zijn (bv. Matt.8:26) of onzeker (Matt.14:31), en weinig geloof of vertrouwen hebben in God (bv. Matt.16:8). Waarbij het dan mijns inziens niet zozeer gaat om de zwakheid van onze geloofsintensiteit, als wel om de beperktheid van voorstelling bij ons gelovig verwachten! Men gelooft te weinig! Gods zorg voor ons is veel groter dan een kleingelovige in zijn geloofsvoorstelling denkt. Er is een te beperkte geloofsverwachting, waardoor opeens (ten onrechte, zegt Jezus hiermee) de moed ontzinkt. Door de discipelen zo corrigerend aan te spreken, geeft Jezus hun zowel een vriendelijke terechtwijzing als ook een aanmoediging om in het geloof te groeien. In ons verband wordt de kleingelovige aangemoedigd in geloofsvertrouwen te groeien door te letten op de lessen van de natuur.

Dan geeft Jezus nog twee nieuwe redenen om het bezorgd zijn na te laten: ten eerste omdat naar al deze (materiële) dingen het zoeken der heidenen uitgaat. Als de discipelen deze verkeerd gerichte bezorgdheid in hun leven toelaten, betekent dit, dat ze zijn afgedaald tot het niveau van de heidenen. En dit is heel erg (vgl. Matt.5:47; 6:7). Ten tweede is zulke eenzijdige zorg verkeerd omdat de hemelse Vader immers weet wat we nodig hebben, zelfs voordat we erom bidden (zie Matt.6:8). Dat Hij onze behoeften kent, betekent ook, dat Hij voor ons zal zorgen (vs.33). Het is met het oog op het volgende vers onmogelijk deze woorden uit te leggen als een vrijbrief voor een gemakkelijk en fatalistisch leven. Het volgeling van Jezus zijn vereist een voortdurende gerichtheid op het Koninkrijk van God en geloofsvertrouwen in een zorgende Vader in de hemel, waarin de discipelen blijkens Jezus’ woorden nog wel moeten groeien.

Tegenover die waarschuwing staat de overbekende aansporing: ‘Maar zoekt eerst het  Koninkrijk van jullie hemelse Vader en Zijn gerechtigheid en dit alles zal je bovendien geschonken worden.’  Dit vers vormt tevens de climax van de hele perikoop. De tijdsvorm, die hier gebruikt is voor ‘zoekt’, moet uitgelegd worden als ‘zoekt altijd, zoekt onophoudelijk’ (zoals in Col.3:1; vgl. Matt.5:6). ‘Het Koninkrijk zoeken’ kan hier niet betekenen het ‘trachten te verkrijgen of te verwezenlijken’, want Jezus spreekt tegen zijn discipelen en de woorden ‘en zijn gerechtigheid’ geven aan dat het om het Koninkrijk gaat, dat in Hem nu al aanwezig is. ‘Gerechtigheid’ is het wezen van het Koninkrijk van God, het is de goddelijke orde. Jezus spreekt over de gerechtigheid die God eist en die Hij schenkt en welke de gelovigen nu reeds kunnen bezitten (Matt.5:20;vgl. 5:48). Deze gerechtigheid is blijkbaar nog voorlopig en sluit een hongeren en dorsten en dus streven naar de volmaakte gerechtigheid niet uit! Het ‘onophoudelijk zoeken’ betekent dus dat Jezus Zijn discipelen aanspoort om het Koninkrijk tot de kern van hun bestaan te maken en altijd eerst de zegeningen van dat Koninkrijk te zoeken. In plaats van alsmaar bezig te zijn met lichamelijke of materiële voordelen, waarnaar de heidenen voortdurend op zoek zijn (vs.31-32).

‘Dit alles (de materiële dingen, vs.32) zal u bovendien geschonken worden’ (door God). Terwijl het werkwoord ‘zoekt’ in de tegenwoordige tijdsvorm staat, is het ‘zal u gegeven worden’ futurum. Het ‘zoekt’ is de voorwaarde voor de beloning die volgt. Hoewel dit de normale situatie in het Koninkrijk van God is, betekent het niet dat het leven van een discipel van Jezus ook in deze tijd (de tussentijd van het ‘al wel’ en ‘nog niet’) altijd door God wordt gevrijwaard voor zorgen, moeiten etc. (vgl. Matt.10:16-23; 28-31; 1 Petr.5:7). Het betekent wel dat deze onzekerheid niet angstig bezorgd hoeft te maken, want alles wat gebeurt, staat onder Gods controle. Daarom moet het koningschap en de heerschappij van God onze eerste zorg zijn! Met de juiste nadruk op het allerbelangrijkste, namelijk het leven onder Gods koninklijke zorg zal onze overbezorgde angst verdwijnen.

Jezus zegt dus niet dat we ons helemaal niet moeten bezighouden met de zorg voor ons gewone, dagelijkse leven. Hij leerde dat dit niet onze prioriteit mag zijn, dat we daar helemaal niet krampachtig mee bezig mogen zijn als het gaat om onze eeuwige toekomst. Nú is het voor ons de tijd om Gods rijk te zoeken. Want wij leven nog in een wereld waarin het kwaad en de duivel vrij spel lijken te hebben. De gerechtigheid van Gods rijk, zeg maar dat wat Hij voor ons heeft volbracht in Christus, waardoor wij kunnen leven in overeenstemming met Gods recht en wil, is dan ook iets waar Jezus’ volgelingen bewust ‘ernaar zoekend’ zich op zullen toeleggen.

In de slotzin van dit betoog betrekt Jezus in zijn woorden over bezorgdheid dan ook de toekomst. Niet alleen het heden heeft God onder controle, ook de toekomst. Deze woorden hebben universele bekendheid gekregen en toepassing gevonden in de vroege kerk (vgl. bv. Fil.4:6; 1Pet.5:7). De dag van morgen (en daarmee alle komende dagen!) zal zijn eigen zorgen hebben.

‘Elke dag heeft voldoende aan zijn eigen kwaad’ klinkt als een spreuk (vgl. Spr.27:1). Met deze wijsheidsspreuk zegt Jezus, dat het dwaas is om aan de zorgen van vandaag die van de dag van morgen toe te voegen. Hij roept zijn discipelen op om in het heden te leven en te werken en de toekomst aan Gods zorg toe te vertrouwen. Hoogstwaarschijnlijk baseert Jakobus zich (in Jak.4:13-15) precies op dit onderwijs van Jezus.

In zijn onderwijs door middel van gelijkenissen vinden we parallelverzen met die van de Bergredetoespraak en wel in Lucas 12:22-34. Jezus legt hier wat andere accenten, maar het gaat eveneens over ‘bezorgdheid’. Lees de tekst zelf!

Met een beroep op Gods goedheid en voorzienigheid roept Jezus Zijn discipelen op om hun lot volledig in Gods handen te geven en zich niet in beslag te laten nemen door de zorg om aardse goederen of het vergaren van materiële rijkdom. Het ‘daarom’ markeert de gevolgtrekking van de gelijkenis van de rijke dwaas die Jezus even hiervoor heeft uitgesproken: ‘omdat de rijke dwaas, die, menselijkerwijs over alle mogelijke middelen beschikte om zich van een onbezorgde toekomst te verzekeren, uiteindelijk daarin toch faalde (omdat hij met God geen rekening hield), daarom zeg Ik u, weest niet bezorgd …’ (d.w.z. volgt zijn voorbeeld niet na door ook meer met materiële zaken dan met God bezig te zijn). Bezorgd zijn heeft ook de notie in zich van over iets tobben’ (vs.11,25,26; 10:41).

Voedsel en kleding zijn basisvoorwaarden voor een menswaardig bestaan en onontbeerlijk om het leven in stand te houden. Maar het leven gaat er niet in op. Het zijn a.h.w. hulpbronnen die het leven ondersteunen en mogelijk maken, zonder dat ze de garantie bieden dat het leven zelf aan zijn doel beantwoordt. Het welzijn van de mens ligt uiteindelijk in Gods handen. Wie alleen maar gericht is op aardse dingen, komt niet toe aan waar het in het leven werkelijk om gaat (4:4): ‘het leven is méér dan voedsel en het lichaam (is méér) dan kleding’. M.a.w. er zijn hogere (geestelijke) waarden in het leven die de zorg om materiële zekerheid weliswaar niet overbodig, maar wel van ondergeschikt belang maken. Deze opvatting wordt ondersteund door Lucas 4:4: ‘van brood alléén zal de mens niet leven …’.

Aan de hand van twee voorbeelden uit de rijke flora en fauna van Palestina verduidelijkt Jezus Zijn discipelen, waarom ze zich niet bezorgd hoeven te maken over voedsel (vs.24-26) en kleding (vs.27,28) (d.w.z. de noodzakelijke levensbehoeften). Vogels zijn bij uitstek voortdurend op zoek naar voedsel en daarom een geschikt voorbeeld. Raven (Matt. heeft ‘de vogelen des hemels’) worden in het OT al aangehaald als voorbeeld van vogels die om voedsel roepen (Job 39:3; Ps.147:9). In tegenstelling tot de rijke dwaas (vs.16-21) presteren ze niets om in hun levensonderhoud te voorzien (‘ze zaaien en oogsten niet’) en hebben ze geen extra voedselvoorraad om in tijden van nood op terug te vallen (‘ze hebben geen voorraadkamer of schuur’) en tóch voedt God ze: net zo min als de rijke dwaas lijden ze honger! Ze hebben dat niet te danken aan hun eigen inspanningen of verdienste, maar uitsluitend en alleen aan Gods goedheid en voorzienigheid: God zorgt voor ze (vgl. Job 12:7-10; 39:3; Ps.104; 147:9). En dat is precies de les die de discipelen moeten leren. Wat geldt voor de dierenwereld (het kleinere), geldt ook en des te meer voor de mens als kroon van Gods schepping. God die de mens het leven geschonken heeft, zal ook zorg dragen voor de onderhouding en instandhouding ervan.

Een oplossing voor bezorgdheid

Paulus spreekt evenals op de meeste plaatsen in het NT over het bezorgd zijn in negatieve zin. Bezorgdheid is zo dikwijls een teken van ongeloof in de zorg van God. Paulus geeft in Fil.4:6 direct een oplossing voor bezorgdheid, nl. gebed met dankzegging. ‘Met dankzegging’ wil zeggen, dat de gelovige zich tijdens het gebed realiseert, hoe God in het verleden voor hem heeft gezorgd. Hierbij zal zijn geloof en vertrouwen dat Hij ook nu zal voorzien, groeien. Overigens hebben de gelovigen de belofte van de Here Jezus, dat God in al hun noden zal voorzien, wanneer zij zich richten op ‘Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid’ (vgl. zoals hierboven bij Matt.6:25-33). Dat God ‘in elke, in alles’ voorziet kan eventueel op het gebed slaan (in elk gebed), maar het is aanneme-lijker, dat het evenals in 1 Thess.5:18 betekent ‘in elke situatie’ namelijk waarin men zich bezorgd zou kunnen maken.

Wanneer de gelovigen langs de weg van gelovig gebed met dankzegging hun bezorgdheid bij God hebben gebracht, zullen zij zeker ‘vrede van God’ gaan ervaren. Het gaat hier niet om vrede ‘met’ God (Rom.5:1), maar om een ervaring van innerlijke rust, vrede en blijdschap (vgl. Rom.14:17; 15:13; Col.3:15). Het Griekse woord eirēnē is de vertaling van het Hebreeuwse sjālōm (vrede), dat zowel geestelijk als materieel welzijn inhoudt. De uitdrukking ‘alle verstand over-treffende’ kan op twee manieren worden uitgelegd: a) De vrede van God gaat het bevattingsvermogen van de mens te boven; de mens kan deze nooit helemaal begrijpen. b) De vrede van God is meer waard dan menselijke kennis (vgl. Ef.3:18,19). Bewaken, beschermen is eigenlijk een militaire term (vgl. 2 Cor.11:32). De vrede van God is te beschouwen als een soort schildwacht voor je hart. ‘Uw harten’ is hier een aanduiding voor de voortbrengselen van het hart (verlangens en gevoelens), evenals  de gedachten de voortbrengselen zijn van het verstand.

De toevoeging ‘in Christus’ onderstreept, dat alleen in een geloofsverbondenheid met Jezus Christus de gevoelens en de gedachten van de gelovigen worden beschermd door de vrede van God tegen bezorgdheid, onrust en teleurstelling!

Hoe gelovigen hun plannen maken

Jacobus tenslotte richt zich in zijn brief op een zeker moment tot een bepaalde categorie onder zijn lezers, te weten de handelsreizigers en de kooplui (4:13-15/17). Hij spreekt hen aan op de autonome wijze, waarop zij gewend zijn aan hun leven vorm te geven. Het verband met het voorgaande zal wel daarin bestaan, dat Jacobus dit beschouwt als ‘liefde voor de wereld’ (zie vs. 4). De manier waarop Jacobus meteen en direct die handelsreizigers en kooplui in de gemeente aanspreekt, doet ons sterk denken aan de profeten uit het OT. Net als zij doet hij het heel levendig en indringend. Het ‘welaan dan’ klinkt hier haast dreigend: ‘en nu jullie!’ Voor het besef van Jacobus beschikken deze leden van de gemeente veel te snel en te stellig over ‘vandaag en morgen’. Ja, zij menen zelfs voor een heel jaar in één keer plannen te kunnen maken. Hoe zelfverzekerd zij in dit opzicht wel te werk gaan, laat hij uitkomen in vier werkwoorden, die hij telkens met ‘en’ verbindt. Alles in hun leven is gericht op het reizen voor handelsdoeleinden om maar winst te kunnen maken.

Die zelfverzekerde plannenmakers wijst hij er nu op, hoe onzeker het menselijk bestaan wel is. Wat weten zij eigenlijk van ‘de dag van morgen’? Zal er nog wel een morgen voor hen aanbreken? Immers: wat voor kwaliteit heeft hun leven? Het is een damp (vgl.Ps.39:6,12), die snel vergaat. Ook in het Grieks staan hier twee deelwoorden, die een zekere klankovereenkomst vertonen: die in de vertaling ‘verschijnt’ en ‘verdwijnt’ goed tot zijn recht komen. Het punt van vergelijking is de snelle vergankelijkheid van het menselijk bestaan (vgl.1:10,11). Op deze manier probeert Jacobus die zelfverzekerde handelsreizigers en kooplui duidelijk te maken, hoe weinig reden zij hebben voor hun plannenmakerij. Voor dat laatste is hun leven veel te ongewis. Hierin sluit Jacobus zich opnieuw nauw aan bij het onderwijs van de Here Jezus (vgl. Mat.6: 25vv. en de gelijkenis van de rijke dwaas, Luc.12:13vv., vooral de verzen 16-20).

Niet dat Jacobus iemand het recht om plannen te maken wil ontzeggen. Maar hij heeft het erop tegen als mensen daarbij met God geen rekening wensen te houden. Alsof zij in dat opzicht niet van Hem afhankelijk zouden zijn. Hoe heel anders zou het zijn, wanneer zij op dat punt niet meer zo zelfverzekerd zouden spreken (vs. 13), maar in plaats daarvan zouden zeggen: ‘Als de Here wil’. Met vier woorden stelt hij de voorwaarde, waaronder zij als gelovigen voor de toekomst plannen kunnen maken (vgl.Hand.18:21; 1 Cor.4:19; 16:7; Fil.2:19,24; Hebr.6:3). In het officiële spraakgebruik wordt deze zin aangeduid als het ‘Jacobeïsche voorbehoud’. Dat het daarin om een echte voorwaarde gaat, blijkt ook uit de werkwoordsvorm die Jacobus hier gebruikt: ‘Als de Here wil en wij leven’. De beide toekomende tijden ‘wij zullen leven’ en ‘wij zullen doen’ staan nu in een heel ander licht dan die vier uit vs. 13. Het gaat nu om een leven en een plannen maken vanuit het besef daarin afhankelijk te zijn van de Heer, d.w.z. van God.

Dan gaat Jacobus nog een stapje verder en werpt hij die zelfverzekerde plannenmakers voor de voeten dat zij het tegendeel doen. Vandaar het woordje ‘maar’, om die tegenstelling met het voorgaande vers goed te laten uitkomen. In plaats van te zeggen ‘Als de Here wil’ ‘roemen zij in hun pocherijen’. Daarmee doelt Jacobus op de grootspraak, waaraan zij zich bezondigen als ze hun plannen aan het maken zijn. Bij dat ‘roemen’ moeten we in dit verband denken aan zoiets als bluffen. In die richting wijst ook het erop volgende woord ‘pralerij, het pochen’. Dat heeft betrekking op het snoeven van een koopman, die op de markt over zijn eigen product staat op te snijden. Zo verwijt Jacobus deze handelsreizigers en kooplui onder zijn lezers, dat zij erop pochen zelf in alle onafhankelijkheid zulke grootse plannen te kunnen maken. Hij veroordeelt dat hier scherp! Al zulk roemen is uitgesproken slecht. Het doet aan, alsof men God er zonder meer buiten kan laten; en dat is uit den boze. En omdat dit de toon is van hun plannenmakerij, geldt daarvoor hetzelfde!

En dan die slotzin van dit betoog: ‘Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde’ of zoals de Nieuwe Vertaling het zegt:  ‘Als iemand weet hoe het hoort maar er niet naar handelt, dan zondigt hij!’

Met deze uitspraak, die een algemeen karakter draagt, sluit Jacobus dit gedeelte (de verzen 13-17) af. Hij verbindt dit vers, dat als een gezegde klinkt, met het voorgaande door middel van het woordje ‘dus’ als was het een gevolgtrekking daaruit. Maar in de voorgaande verzen spreekt Jacobus niet over dat ‘goed doen’. Hoe zit dat?

Het verband wordt wat doorzichtiger, als we het ‘goed doen’ verstaan in de zin van ‘juist handelen’ (vgl.2:8). In het vorige vers bestempelt Jacobus het roemen van die zelfverzekerde plannenmakers als ‘slecht’. Om met zijn eigen woorden uit dit slotvers te spreken: dat is ‘zonde’! Kennelijk gaat hij er hier van uit, dat zij best weten wat ‘het juiste doen’ inhoudt. Toch laten zij dat bij hun plannenmakerij na. Die nalatigheid beschouwt hij als zonde. En zo betrekt Jacobus  dat oordeel ook op hun wijze van plannen maken. In dit licht bekeken vormt deze zegswijze zowel een soort samenvatting van de voorgaande verzen alsook een scharnier naar het volgende gedeelte (5:1-6), dat met dezelfde aanhef begint. Overigens herinnert dit vers ons sterk aan ernstige waarschuwingsteksten als Luc.12:47 en 2 Petr.2:21. Zo krijgt dit gedeelte een wel heel actueel karakter voor ieder van ons!

Samenvatting

Nadelige gevolgen van overbezorgdheid

Vanwege de nadelige gevolgen en het verkeerde blikveld zegt Jezus ons niet bezorgd te zijn over de behoeften waarin God beloofd heeft te voorzien. Wat zijn nadelige gevolgen van angstige bezorgdheid?

  • Piekeren, dat is voortdurend in je gedachten tobbend bezig zijn met hetzelfde, vaak negatieve idee van wat er allemaal kan gebeuren, kan lichamelijke gevolgen hebben, bijvoorbeeld dat je slecht of niet kunt slapen en slecht gaat eten.
  • Angstige bezorgdheid geeft een negatieve kijk op de toekomst (altijd dreigende gevaren zien), die een mens dus voortdurend in spanning houdt, door de vage verwachting van naderend onheil. Angst en geloof zijn tegenspelers in het menselijk leven. Tegenover angst staat het onbevangen vertrouwen dat nodig is voor een goede, evenwichtige levens-ontplooiing. Bezorgdheid beperkt dus je levensmoed.
  • Overbezorgdheid ondermijnt veel van je mogelijkheden omdat het vreet aan je inzet en aan je productiviteit. Het neemt creativiteit weg. Een arbeidzaam mens kan van rust genieten, een overbezorgd mens niet.
  • Bezorgdheid heeft een vervelende invloed op de omgang met andere mensen. Je ziet overal leeuwen en beren of erger (nog ver voor je in het Paul Krüger safaripark bent en je komt daar dus ook nooitJ).
  • Overdreven bezorgdheid vermindert je kracht en de eenvoud om op God te vertrouwen. Hier zie je vooral het verschil tussen het gewone je ergens zorgen over maken, zeg maar de oprechte zorg, en de angstige bezorgdheid: je overmatig ergens zorgen over maken verlamt, zorg zet juist aan tot goede, noodzakelijke daden.

Zeven redenen om niet bezorgd te zijn

Hoe kan je overmatige bezorgdheid en piekeren voorkomen of tegengaan (hierbij ga ik er van uit dat het niet om een ziekelijk verschijnsel gaat, omdat je daarvoor het beste een arts, psycholoog of psychiater kunt raadplegen).

Ons geloof en vertrouwen op God kan ons werkelijk bevrijden van angst, zeker als die overmatige bezorgdheid veroorzaakt wordt door hebzucht of begeerte. Dit is namelijk waarover Jezus in Mat.6 en Luc. 12 spreekt!

Het is zeer goed om verantwoordelijk te werken en de zaken die je moet doen goed voor te bereiden. Het is zeker goed om plannen te maken en daarbij het normaal van belang zijnde naar behoren te regelen. Onbezorgdheid mag nooit tot een slordig, onverantwoordelijk leven leiden! Het is echter verkeer om alsmaar bezig te zijn met alle manieren waarop onze plannen fout zouden kunnen lopen. Dit soort doemdenken is volgens mij een valstrik van de duivel. Overmatig je overal zorgen over maken heeft geen zin, want het kan geen van onze echte noden oplossen. Het geloof leert leven vanuit de rustgevende werkelijkheid dat God voor zijn kinderen zorg draagt, omdat Hij van ons houdt en weet wat wij nodig hebben. De grote tegenkracht voor overbezorgdheid is het geloof in God als Vader en in het koninkrijk van God als onze ultieme werkelijkheid. Dit betekent dat je Jezus heer en meester over je leven laat zijn. Hij mag over elk gebied regeren: je werk, je vrije tijd, je plannen en je relaties. De Heer zal je geven wat je nodig hebt en Hij wil je leiden om de dingen die Hij geeft goed te gebruiken. Nu de zeven redenen tegen verkeerde bezorgdheid:

  • Je kunt de details van je leven toevertrouwen aan dezelfde God die jou het leven gaf
  • Bezorgdheid voor de toekomst belemmert je in je inspanningen van vandaag. Geef het aan de Heer over!
  • Bezorgdheid doet meer schade dan nut. Spreek of zing je vertrouwen in Gods liefde bewust uit ten goede.
  • God zorgt voor mensen die op Hem vertrouwen. Als het erop lijkt dat het anders is, wentel je weg dan toch op Hem. De Bijbel belooft dat God je leven draagt!
  • Overmatige bezorgdheid is een signaal van gebrek aan vertrouwen én kennis van God. Lees nadenkend een psalm van geloofsvertrouwen en spreek de tekst ervan rustig hardop uit (bv. 9/10, 16, 23, 27, 28, 34, 37, 40, 42/43, 46, 56, 57, 62, 65, 71, 91, 121, 130, 139, 147). Dit kan je bv. ook doen met Johannes 14, 15, 16, 17!
  • Bezorgdheid leidt af van de echte uitdagingen die God voor ons heeft. Concentreer je op Gods weg en werk!
  • Leef met vertrouwen, bij de dag!    S.D.G.
 
Beschikbare downloads: